ߞߘߐ ߟߎ߬ ߘߟߊߡߌ߬ߘߊ߬ߟߌ ߝߐߘߊ ߘߏ߫ ߖߊ߲߬ߖߏ߲ - ߤߏߟߊ߲ߘߌߞߊ ߘߟߊߡߌߘߊ - ߙߎ߬ߥߊ߯ߘߎ-ߕߊ߬ߙߑߖߡߊ ߝߊ߲ߓߊ - ߞߐߜߍ ߝߙߍߕߍ 582 - ߞߎ߬ߙߣߊ߬ ߞߟߊߒߞߋ ߔߘߋߞߎ

An-Naba

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 1

عَمَّ يَتَسَآءَلُونَ

1. Wat vragen zij (elkaar)?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 2

عَنِ ٱلنَّبَإِ ٱلۡعَظِيمِ

2. Over de grote aankondiging.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 3

ٱلَّذِي هُمۡ فِيهِ مُخۡتَلِفُونَ

3. Waarover zij in onenigheid zijn.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 4

كَلَّا سَيَعۡلَمُونَ

4. Nee, zij zullen het te weten komen!

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 5

ثُمَّ كَلَّا سَيَعۡلَمُونَ

5. Nogmaals, nee zij zullen het te weten komen!

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 6

أَلَمۡ نَجۡعَلِ ٱلۡأَرۡضَ مِهَٰدٗا

6. Hebben Wij de aarde niet als een bed uitgespreid?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 7

وَٱلۡجِبَالَ أَوۡتَادٗا

7. En de bergen als pilaren?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 8

وَخَلَقۡنَٰكُمۡ أَزۡوَٰجٗا

8. En Wij hebben jullie in paren geschapen.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 9

وَجَعَلۡنَا نَوۡمَكُمۡ سُبَاتٗا

9. En Wij hebben jullie slaap als een rust gemaakt?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 10

وَجَعَلۡنَا ٱلَّيۡلَ لِبَاسٗا

10. En hebben de nacht als bedekking gemaakt?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 11

وَجَعَلۡنَا ٱلنَّهَارَ مَعَاشٗا

11. En hebben de dag gemaakt om levensonderhoud te vinden?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 12

وَبَنَيۡنَا فَوۡقَكُمۡ سَبۡعٗا شِدَادٗا

12. En boven jullie hebben Wij zeven sterke (hemelen) gebouwd?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 13

وَجَعَلۡنَا سِرَاجٗا وَهَّاجٗا

13. En hebben (daarin) een stralende lamp gemaakt?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 14

وَأَنزَلۡنَا مِنَ ٱلۡمُعۡصِرَٰتِ مَآءٗ ثَجَّاجٗا

14. En hebben regenwolken vol stromend water naar beneden gezonden?

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 15

لِّنُخۡرِجَ بِهِۦ حَبّٗا وَنَبَاتٗا

15. Om daarmee koren en planten te kunnen laten groeien.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 16

وَجَنَّٰتٍ أَلۡفَافًا

16. En dichtbegroeide tuinen.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 17

إِنَّ يَوۡمَ ٱلۡفَصۡلِ كَانَ مِيقَٰتٗا

17. Waarlijk, de dag van de beslissing is op een vastgestelde tijd.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 18

يَوۡمَ يُنفَخُ فِي ٱلصُّورِ فَتَأۡتُونَ أَفۡوَاجٗا

18. De dag waarop de bazuin geblazen zal worden, en dat jullie in groepen naar voren komen.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 19

وَفُتِحَتِ ٱلسَّمَآءُ فَكَانَتۡ أَبۡوَٰبٗا

19. En de hemel zal worden geopend en deze zal dan als poorten zijn.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 20

وَسُيِّرَتِ ٱلۡجِبَالُ فَكَانَتۡ سَرَابًا

20. En de bergen verpulverd zullen worden en zij als een luchtspiegeling zullen zijn.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 21

إِنَّ جَهَنَّمَ كَانَتۡ مِرۡصَادٗا

21. Waarlijk, de hel is een hinderlaag.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 22

لِّلطَّٰغِينَ مَـَٔابٗا

22. Een verblijfplaats voor de degenen die de grenzen van Allah overschrijden.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 23

لَّٰبِثِينَ فِيهَآ أَحۡقَابٗا

23. Zij zullen daar eeuwen wonen.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 24

لَّا يَذُوقُونَ فِيهَا بَرۡدٗا وَلَا شَرَابًا

24. Zij zullen daar niets koels proeven, noch iets drinken.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 25

إِلَّا حَمِيمٗا وَغَسَّاقٗا

25. Behalve kokend water en vieze vloeistof.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 26

جَزَآءٗ وِفَاقًا

26. Een precieze vergelding (van hun slechte daden).

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 27

إِنَّهُمۡ كَانُواْ لَا يَرۡجُونَ حِسَابٗا

27. Want waarlijk zij dachten niet aan een vergelding.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 28

وَكَذَّبُواْ بِـَٔايَٰتِنَا كِذَّابٗا

28. Want zij verloochenden onze tekenen.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 29

وَكُلَّ شَيۡءٍ أَحۡصَيۡنَٰهُ كِتَٰبٗا

29. En alles hebben Wij in een boek genoteerd.

ߟߝߊߙߌ ߘߏ߫: 30

فَذُوقُواْ فَلَن نَّزِيدَكُمۡ إِلَّا عَذَابًا

30. Proef dus (het resultaat van jullie slechte daden). Geen vermeerdering zullen Wij jullie geven behalve in de bestraffing.