Kur'an-ı Kerim meal tercümesi - الترجمة الهولندية * - Mealler fihristi

XML CSV Excel API
Please review the Terms and Policies

Anlam tercümesi Sure: Sûratu'ş-Şuarâ'   Ayet:

Soerat Asj-Sjoaraa (De Dichters)

طسٓمٓ
1. Ta, Siem, Miem.[1]
[1] Bekijk de voetnoten van vers 1 van Soera Al-Baqarah.
Arapça tefsirler:
تِلۡكَ ءَايَٰتُ ٱلۡكِتَٰبِ ٱلۡمُبِينِ
2. Dit zijn de verzen van een duidelijk boek.
Arapça tefsirler:
لَعَلَّكَ بَٰخِعٞ نَّفۡسَكَ أَلَّا يَكُونُواْ مُؤۡمِنِينَ
3. Het kan zijn dat jij jezelf zult vernietigen door verdriet omdat zij geen gelovigen worden.
Arapça tefsirler:
إِن نَّشَأۡ نُنَزِّلۡ عَلَيۡهِم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ ءَايَةٗ فَظَلَّتۡ أَعۡنَٰقُهُمۡ لَهَا خَٰضِعِينَ
4. Als Wij gewild zouden hebben, dan hadden Wij uit de hemel een teken kunnen sturen waarvoor zij hun nekken in nederigheid zouden buigen.
Arapça tefsirler:
وَمَا يَأۡتِيهِم مِّن ذِكۡرٖ مِّنَ ٱلرَّحۡمَٰنِ مُحۡدَثٍ إِلَّا كَانُواْ عَنۡهُ مُعۡرِضِينَ
5. En er komt van de Barmhartige geen vermaning als openbaring of zij keren zich daarvan af.
Arapça tefsirler:
فَقَدۡ كَذَّبُواْ فَسَيَأۡتِيهِمۡ أَنۢبَٰٓؤُاْ مَا كَانُواْ بِهِۦ يَسۡتَهۡزِءُونَ
6. En voorzeker, zij hebben het ontkent, dus zal het nieuws waarover zij gespot hebben tot hen komen.
Arapça tefsirler:
أَوَلَمۡ يَرَوۡاْ إِلَى ٱلۡأَرۡضِ كَمۡ أَنۢبَتۡنَا فِيهَا مِن كُلِّ زَوۡجٖ كَرِيمٍ
7. Bekijken zij de aarde dan niet – hoeveel goede soorten Wij daarop hebben laten groeien?
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
8. Waarlijk, hierin is een teken maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
9. En waarlijk, jullie Heer! Hij is echt de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
وَإِذۡ نَادَىٰ رَبُّكَ مُوسَىٰٓ أَنِ ٱئۡتِ ٱلۡقَوۡمَ ٱلظَّٰلِمِينَ
10. En (gedenk) toen jullie Heer Moesa riep (zeggende): “Ga naar het volk dat onrechtvaardig is, -
Arapça tefsirler:
قَوۡمَ فِرۡعَوۡنَۚ أَلَا يَتَّقُونَ
11. Het volk van Farao. Zullen zij Allah dan niet vrezen en rechtgeleid worden?”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبِّ إِنِّيٓ أَخَافُ أَن يُكَذِّبُونِ
12. Hij zei: “Mijn Heer! Waarlijk, ik vrees dat zij mij zullen verloochenen,
Arapça tefsirler:
وَيَضِيقُ صَدۡرِي وَلَا يَنطَلِقُ لِسَانِي فَأَرۡسِلۡ إِلَىٰ هَٰرُونَ
13. En dat mijn borst beklemd raakt en dat mijn tong zich niet goed uit. Laat Haaroen dus komen (hier zien we het belang van een persoon die steun geeft in het geloof, zeer belangrijk voor elke moslim).
Arapça tefsirler:
وَلَهُمۡ عَلَيَّ ذَنۢبٞ فَأَخَافُ أَن يَقۡتُلُونِ
14. En zij beschuldigen mij van een misdaad, en ik ben bang dat zij mij zullen doden.”
Arapça tefsirler:
قَالَ كَلَّاۖ فَٱذۡهَبَا بِـَٔايَٰتِنَآۖ إِنَّا مَعَكُم مُّسۡتَمِعُونَ
15. Allah zei: “Nee! Gaan jullie beiden met Onze tekenen na de Farao. Waarlijk! Wij zullen bij jullie zijn, luisterend [1].
[1]zoals eerder uitgelegd is, hoort de moslim te geloven in de Namen en Eigenschappen van Allah zonder het te verdraaien, te ontkennen, te imiteren of er een hoedanigheid aan toe te kennen.
Arapça tefsirler:
فَأۡتِيَا فِرۡعَوۡنَ فَقُولَآ إِنَّا رَسُولُ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
16. En wanneer jullie beiden tot de Farao komen zeg: “Wij zijn de Boodschappers van de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
أَنۡ أَرۡسِلۡ مَعَنَا بَنِيٓ إِسۡرَٰٓءِيلَ
17. Laat dus de Kinderen van Israël met ons mee gaan.”
Arapça tefsirler:
قَالَ أَلَمۡ نُرَبِّكَ فِينَا وَلِيدٗا وَلَبِثۡتَ فِينَا مِنۡ عُمُرِكَ سِنِينَ
18. (Farao) zei: “Hebben wij jou niet als kind van ons opgevoed? En jij hebt vele jaren van je leven bij ons mogen wonen.
Arapça tefsirler:
وَفَعَلۡتَ فَعۡلَتَكَ ٱلَّتِي فَعَلۡتَ وَأَنتَ مِنَ ٱلۡكَٰفِرِينَ
19. En je hebt je daad gepleegd, wat je gedaan hebt. En jij bent één van de ondankbare.”
Arapça tefsirler:
قَالَ فَعَلۡتُهَآ إِذٗا وَأَنَا۠ مِنَ ٱلضَّآلِّينَ
20. Moesa zei: “Ik heb het gedaan toen ik onwetend was (voor de openbaring).
Arapça tefsirler:
فَفَرَرۡتُ مِنكُمۡ لَمَّا خِفۡتُكُمۡ فَوَهَبَ لِي رَبِّي حُكۡمٗا وَجَعَلَنِي مِنَ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
21. Dus vluchtte ik van jullie toen ik jullie vreesde. En toen heeft mijn Heer mij wijsheid geschonken en mij als één van de boodschappers aangewezen.
Arapça tefsirler:
وَتِلۡكَ نِعۡمَةٞ تَمُنُّهَا عَلَيَّ أَنۡ عَبَّدتَّ بَنِيٓ إِسۡرَٰٓءِيلَ
22. En dit is een vroegere gunst die jij mij verwijt – dat u de Kinderen van Israël tot slaven heeft gemaakt (en mij niet).”
Arapça tefsirler:
قَالَ فِرۡعَوۡنُ وَمَا رَبُّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
23. Farao zei: “En wie is de Heer van de werelden?”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلۡأَرۡضِ وَمَا بَيۡنَهُمَآۖ إِن كُنتُم مُّوقِنِينَ
24. Moesa zei: “De Heer van de hemelen en de aarde en alles wat daartussen is, indien jullie overtuigd zijn.”
Arapça tefsirler:
قَالَ لِمَنۡ حَوۡلَهُۥٓ أَلَا تَسۡتَمِعُونَ
25. Farao zei tegen degenen om hem heen: “Horen jullie niet (wat hij zegt)?”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبُّكُمۡ وَرَبُّ ءَابَآئِكُمُ ٱلۡأَوَّلِينَ
26. Moesa zei: “Jullie Heer en de Heer van jullie voorvaderen!”
Arapça tefsirler:
قَالَ إِنَّ رَسُولَكُمُ ٱلَّذِيٓ أُرۡسِلَ إِلَيۡكُمۡ لَمَجۡنُونٞ
27. Farao zei: “Waarlijk, jullie boodschapper die naar jullie toe is gestuurd is een dwaas!”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبُّ ٱلۡمَشۡرِقِ وَٱلۡمَغۡرِبِ وَمَا بَيۡنَهُمَآۖ إِن كُنتُمۡ تَعۡقِلُونَ
28. Moesa zei: “De Heer van het oosten en het westen en alles wat daar tussen is, als jullie dat kunnen begrijpen.”
Arapça tefsirler:
قَالَ لَئِنِ ٱتَّخَذۡتَ إِلَٰهًا غَيۡرِي لَأَجۡعَلَنَّكَ مِنَ ٱلۡمَسۡجُونِينَ
29. Farao zei: “Als je een god anders dan mij kiest, zal ik je zeker onder de gevangenen plaatsen.”
Arapça tefsirler:
قَالَ أَوَلَوۡ جِئۡتُكَ بِشَيۡءٖ مُّبِينٖ
30. Moesa zei: “En als ik je iets duidelijks breng (een teken).”
Arapça tefsirler:
قَالَ فَأۡتِ بِهِۦٓ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ
31. Farao zei: “Breng het dan, als je waarachtig bent!”
Arapça tefsirler:
فَأَلۡقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ ثُعۡبَانٞ مُّبِينٞ
32. Dus gooide (Moesa) zijn stok en zie, het was een duidelijke slang.
Arapça tefsirler:
وَنَزَعَ يَدَهُۥ فَإِذَا هِيَ بَيۡضَآءُ لِلنَّٰظِرِينَ
33. En hij stak zijn hand uit en zie, voor alle toeschouwers was het wit!
Arapça tefsirler:
قَالَ لِلۡمَلَإِ حَوۡلَهُۥٓ إِنَّ هَٰذَا لَسَٰحِرٌ عَلِيمٞ
34. (Farao) zei tegen de gezagdragers om hem heen: “Waarlijk! Dit is inderdaad een goed onderrichte tovenaar.
Arapça tefsirler:
يُرِيدُ أَن يُخۡرِجَكُم مِّنۡ أَرۡضِكُم بِسِحۡرِهِۦ فَمَاذَا تَأۡمُرُونَ
35. Hij wil jullie door zijn toverkunst uit jullie land verdrijven, wat is dan jullie raad en wat bevelen jullie aan?”
Arapça tefsirler:
قَالُوٓاْ أَرۡجِهۡ وَأَخَاهُ وَٱبۡعَثۡ فِي ٱلۡمَدَآئِنِ حَٰشِرِينَ
36. Zij zeiden: “Geef hem en zijn broer uitstel en stuur boodschappers naar de steden;
Arapça tefsirler:
يَأۡتُوكَ بِكُلِّ سَحَّارٍ عَلِيمٖ
37. Om uw best getrainde tovenaars te verzamelen.”
Arapça tefsirler:
فَجُمِعَ ٱلسَّحَرَةُ لِمِيقَٰتِ يَوۡمٖ مَّعۡلُومٖ
38. Dus werden de tovenaars op een vastgestelde tijd op een aangewezen dag verzameld.
Arapça tefsirler:
وَقِيلَ لِلنَّاسِ هَلۡ أَنتُم مُّجۡتَمِعُونَ
39. En er werd tegen het volk gezegd: “Verzamelen jullie je (ook)?
Arapça tefsirler:
لَعَلَّنَا نَتَّبِعُ ٱلسَّحَرَةَ إِن كَانُواْ هُمُ ٱلۡغَٰلِبِينَ
40. Zodat wij de tovenaars kunnen volgen als zij de winnaars zullen zijn.”
Arapça tefsirler:
فَلَمَّا جَآءَ ٱلسَّحَرَةُ قَالُواْ لِفِرۡعَوۡنَ أَئِنَّ لَنَا لَأَجۡرًا إِن كُنَّا نَحۡنُ ٱلۡغَٰلِبِينَ
41. Toen de tovenaars dus aankwamen zeiden zij tegen Farao: “Zal er echt een beloning voor ons zijn als wij de winnaars zijn?”
Arapça tefsirler:
قَالَ نَعَمۡ وَإِنَّكُمۡ إِذٗا لَّمِنَ ٱلۡمُقَرَّبِينَ
42. Hij zei: “Ja, en jullie zullen zeker tot degenen behoren die in (mijn) nabijheid worden gebracht.”
Arapça tefsirler:
قَالَ لَهُم مُّوسَىٰٓ أَلۡقُواْ مَآ أَنتُم مُّلۡقُونَ
43. Moesa zei tegen hen: “Gooien jullie wat jullie zullen gooien.”
Arapça tefsirler:
فَأَلۡقَوۡاْ حِبَالَهُمۡ وَعِصِيَّهُمۡ وَقَالُواْ بِعِزَّةِ فِرۡعَوۡنَ إِنَّا لَنَحۡنُ ٱلۡغَٰلِبُونَ
44. Dus gooiden zij hun touwen en stokken en zeiden: “Bij de macht van de Farao, wij zijn het die zeker zullen winnen!”
Arapça tefsirler:
فَأَلۡقَىٰ مُوسَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ تَلۡقَفُ مَا يَأۡفِكُونَ
45. Toen gooide Moesa zijn stok en zie, het slikte alle valsheid wat zij lieten zien, door!
Arapça tefsirler:
فَأُلۡقِيَ ٱلسَّحَرَةُ سَٰجِدِينَ
46. En de tovenaars wierpen zich ter aarde (uit grootheid voor Allah toen zij beseften dat zij fout waren)
Arapça tefsirler:
قَالُوٓاْ ءَامَنَّا بِرَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
47. Zegende: “Wij geloven in de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
رَبِّ مُوسَىٰ وَهَٰرُونَ
48. De Heer van Moesa en Haaroen.”
Arapça tefsirler:
قَالَ ءَامَنتُمۡ لَهُۥ قَبۡلَ أَنۡ ءَاذَنَ لَكُمۡۖ إِنَّهُۥ لَكَبِيرُكُمُ ٱلَّذِي عَلَّمَكُمُ ٱلسِّحۡرَ فَلَسَوۡفَ تَعۡلَمُونَۚ لَأُقَطِّعَنَّ أَيۡدِيَكُمۡ وَأَرۡجُلَكُم مِّنۡ خِلَٰفٖ وَلَأُصَلِّبَنَّكُمۡ أَجۡمَعِينَ
49. (Farao) zei: “Jullie hebben in Hem geloofd voordat ik jullie daarvoor toestemming gaf. Zeker Hij is inderdaad jullie meester die jullie jullie toverkunsten heeft onderricht! Dus waarlijk, jullie zullen het te weten komen. Waarlijk, ik zal jullie handen en voeten van tegengestelde kanten afhakken en ik zal jullie allemaal kruisigen.”
Arapça tefsirler:
قَالُواْ لَا ضَيۡرَۖ إِنَّآ إِلَىٰ رَبِّنَا مُنقَلِبُونَ
50. Zij zeiden: “Geen punt? Waarlijk tot onze Heer zullen wij terugkeren;
Arapça tefsirler:
إِنَّا نَطۡمَعُ أَن يَغۡفِرَ لَنَا رَبُّنَا خَطَٰيَٰنَآ أَن كُنَّآ أَوَّلَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
51. Waarlijk, wij hopen echt dat onze Heer onze zonden zal vergeven want wij zijn de eerste van de gelovigen.”
Arapça tefsirler:
۞ وَأَوۡحَيۡنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ أَنۡ أَسۡرِ بِعِبَادِيٓ إِنَّكُم مُّتَّبَعُونَ
52. En Wij openbaarden aan Moesa, zeggende: “Neem Mijn slaven in de nacht weg, waarlijk jullie zullen vervolgd worden.”
Arapça tefsirler:
فَأَرۡسَلَ فِرۡعَوۡنُ فِي ٱلۡمَدَآئِنِ حَٰشِرِينَ
53. Toen stuurde Farao boodschappers naar (alle) steden (om zijn leger te verzamelen).
Arapça tefsirler:
إِنَّ هَٰٓؤُلَآءِ لَشِرۡذِمَةٞ قَلِيلُونَ
54. (Zeggende): “Waarlijk! Dit is zeker niet anders dan een kleine groep.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّهُمۡ لَنَا لَغَآئِظُونَ
55. En waarlijk, zij hebben gedaan wat ons woedend heeft gemaakt;
Arapça tefsirler:
وَإِنَّا لَجَمِيعٌ حَٰذِرُونَ
56. En wij zijn een goed bewapend, vooruit gewaarschuwd leger.”
Arapça tefsirler:
فَأَخۡرَجۡنَٰهُم مِّن جَنَّٰتٖ وَعُيُونٖ
57. Dus hebben Wij hen van de tuinen en de bronnen verbannen,
Arapça tefsirler:
وَكُنُوزٖ وَمَقَامٖ كَرِيمٖ
58. En schatten en alle soorten edele plaatsen.
Arapça tefsirler:
كَذَٰلِكَۖ وَأَوۡرَثۡنَٰهَا بَنِيٓ إِسۡرَٰٓءِيلَ
59. En zo lieten Wij de Kinderen van Israël het beërven.
Arapça tefsirler:
فَأَتۡبَعُوهُم مُّشۡرِقِينَ
60. Dus vervolgden zij hen bij de zonsopkomst.
Arapça tefsirler:
فَلَمَّا تَرَٰٓءَا ٱلۡجَمۡعَانِ قَالَ أَصۡحَٰبُ مُوسَىٰٓ إِنَّا لَمُدۡرَكُونَ
61. En toen de twee groepen elkaar zagen, zei het volk van Moesa: “Wij zijn zeker dat wij ingehaald worden.”
Arapça tefsirler:
قَالَ كَلَّآۖ إِنَّ مَعِيَ رَبِّي سَيَهۡدِينِ
62. “Welnee (zei Moesa)! Waarlijk, mijn Heer is met mij (en het is) Hij Die mij zal leiden (naar het pad van de bevrijding).”
Arapça tefsirler:
فَأَوۡحَيۡنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ أَنِ ٱضۡرِب بِّعَصَاكَ ٱلۡبَحۡرَۖ فَٱنفَلَقَ فَكَانَ كُلُّ فِرۡقٖ كَٱلطَّوۡدِ ٱلۡعَظِيمِ
63. Toen openbaarden Wij aan Moesa (zeggende): “Sla met jouw stok tegen de zee.” En het spleet en ieder afzonderlijk deel werd als een grote stevige massa van een berg.
Arapça tefsirler:
وَأَزۡلَفۡنَا ثَمَّ ٱلۡأٓخَرِينَ
64. En vervolgens brachten Wij de anderen nabij.
Arapça tefsirler:
وَأَنجَيۡنَا مُوسَىٰ وَمَن مَّعَهُۥٓ أَجۡمَعِينَ
65. En Wij redden Moesa en ieder die bij hem waren.
Arapça tefsirler:
ثُمَّ أَغۡرَقۡنَا ٱلۡأٓخَرِينَ
66. Toen verdronken Wij de anderen.
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
67. Waarlijk! Hierin is zeker een teken maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
68. En waarlijk, jullie Heer! Hij is waarlijk de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
وَٱتۡلُ عَلَيۡهِمۡ نَبَأَ إِبۡرَٰهِيمَ
69. En reciteer aan hen het verhaal van Ibraahiem.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوۡمِهِۦ مَا تَعۡبُدُونَ
70. Toen hij tegen zijn vader en zijn volk zei: “Wie aanbidden jullie?”
Arapça tefsirler:
قَالُواْ نَعۡبُدُ أَصۡنَامٗا فَنَظَلُّ لَهَا عَٰكِفِينَ
71. Zij zeiden: “Wij aanbidden afgoden en aan hen zijn wij altijd toegewijd.”
Arapça tefsirler:
قَالَ هَلۡ يَسۡمَعُونَكُمۡ إِذۡ تَدۡعُونَ
72. Hij zei: “Horen zij jullie als jullie (hen) aanroepen?”
Arapça tefsirler:
أَوۡ يَنفَعُونَكُمۡ أَوۡ يَضُرُّونَ
73. Of hebben jullie er baat bij of schaden zij (jullie)?”
Arapça tefsirler:
قَالُواْ بَلۡ وَجَدۡنَآ ءَابَآءَنَا كَذَٰلِكَ يَفۡعَلُونَ
74. Zij zeiden: “Nee, maar onze vaders deden het ook.”
Arapça tefsirler:
قَالَ أَفَرَءَيۡتُم مَّا كُنتُمۡ تَعۡبُدُونَ
75. Hij zei: “Hebben jullie datgene wat jullie aanbidden goed bekeken, -
Arapça tefsirler:
أَنتُمۡ وَءَابَآؤُكُمُ ٱلۡأَقۡدَمُونَ
76. Jullie en jullie voorvaders?”
Arapça tefsirler:
فَإِنَّهُمۡ عَدُوّٞ لِّيٓ إِلَّا رَبَّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
77. Waarlijk! (Al datgene zij buiten Allah aanbidden) zijn vijanden van mij behalve de heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
ٱلَّذِي خَلَقَنِي فَهُوَ يَهۡدِينِ
78. Degene die mij (in de beste vorm) heeft geschapen, en het is (enkel) Hij Die mij leidt (naar een bewustzijn van het pad der goedheid).
Arapça tefsirler:
وَٱلَّذِي هُوَ يُطۡعِمُنِي وَيَسۡقِينِ
79. En het is Hij (de Voorziener en Begunstiger) Die mij te eten en te drinken geeft.
Arapça tefsirler:
وَإِذَا مَرِضۡتُ فَهُوَ يَشۡفِينِ
80. En als ik ziek ben, is het (niemand anders dan) Hij Die mij geneest (van ziektes zowel geestelijk als lichamelijk en de ziektes van het hart).
Arapça tefsirler:
وَٱلَّذِي يُمِيتُنِي ثُمَّ يُحۡيِينِ
81. En (het is Hij) Die mij laat sterven (zodra mijn tijd erop zit), en mij vervolgens levend (uit mijn graf) doet herrijzen.
Arapça tefsirler:
وَٱلَّذِيٓ أَطۡمَعُ أَن يَغۡفِرَ لِي خَطِيٓـَٔتِي يَوۡمَ ٱلدِّينِ
82. Degene waar ik op hoop dat hij mijn fouten op de Dag der Vergoeding vergeeft.
Arapça tefsirler:
رَبِّ هَبۡ لِي حُكۡمٗا وَأَلۡحِقۡنِي بِٱلصَّٰلِحِينَ
83. Mijn Heer! Geef mij wijsheid en voeg mij bij de rechtvaardigen;
Arapça tefsirler:
وَٱجۡعَل لِّي لِسَانَ صِدۡقٖ فِي ٱلۡأٓخِرِينَ
84. En laat mij door de volgende generaties in eerbaarheid herinnerd worden;
Arapça tefsirler:
وَٱجۡعَلۡنِي مِن وَرَثَةِ جَنَّةِ ٱلنَّعِيمِ
85. En maakt mij tot de beërfers van het paradijs van de vreugde.
Arapça tefsirler:
وَٱغۡفِرۡ لِأَبِيٓ إِنَّهُۥ كَانَ مِنَ ٱلضَّآلِّينَ
86. En vergeef mijn vader, waarlijk hij behoort tot degenen die dwalend zijn;
Arapça tefsirler:
وَلَا تُخۡزِنِي يَوۡمَ يُبۡعَثُونَ
87. En verneder mij niet op de Dag wanneer (alle schepselen) zullen herrijzen,-
Arapça tefsirler:
يَوۡمَ لَا يَنفَعُ مَالٞ وَلَا بَنُونَ
88. De Dag waarop noch weelde noch zonen zullen baten.
Arapça tefsirler:
إِلَّا مَنۡ أَتَى ٱللَّهَ بِقَلۡبٖ سَلِيمٖ
89. Behalve degene die bij Allah aankomt met een gezond hart.
Arapça tefsirler:
وَأُزۡلِفَتِ ٱلۡجَنَّةُ لِلۡمُتَّقِينَ
90. En het paradijs zal in de nabijheid van de godvrezenden gebracht worden.
Arapça tefsirler:
وَبُرِّزَتِ ٱلۡجَحِيمُ لِلۡغَاوِينَ
91. En het (helle) vuur zal in het volle aangezicht van de dwalenden geplaatst worden.”
Arapça tefsirler:
وَقِيلَ لَهُمۡ أَيۡنَ مَا كُنتُمۡ تَعۡبُدُونَ
92. En er zal tegen hen gezegd worden: “Waar zijn zij die jullie aanbaden,
Arapça tefsirler:
مِن دُونِ ٱللَّهِ هَلۡ يَنصُرُونَكُمۡ أَوۡ يَنتَصِرُونَ
93. Behalve Allah? Kunnen zij jullie helpen of zichzelf helpen?”
Arapça tefsirler:
فَكُبۡكِبُواْ فِيهَا هُمۡ وَٱلۡغَاوُۥنَ
94. Dan zullen zij op hun gezichten in het (vuur) geworpen worden – Zij en de duivels en degenen die zondigden.
Arapça tefsirler:
وَجُنُودُ إِبۡلِيسَ أَجۡمَعُونَ
95. En samen met het hele leger van Iblies.
Arapça tefsirler:
قَالُواْ وَهُمۡ فِيهَا يَخۡتَصِمُونَ
96. Zij zullen zeggen terwijl zij twisten,
Arapça tefsirler:
تَٱللَّهِ إِن كُنَّا لَفِي ضَلَٰلٖ مُّبِينٍ
97. “Bij Allah, wij hebben zeker een duidelijke dwaling gemaakt (in ons leven).
Arapça tefsirler:
إِذۡ نُسَوِّيكُم بِرَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
98. Toen wij jullie (valse goden) gelijk aan de Heer van de wereldwezens stelden[1].
[1]en dat kan van alles zijn, jouw eigen nafs, jouw geld, jouw macht ect.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَضَلَّنَآ إِلَّا ٱلۡمُجۡرِمُونَ
99. En niemand heeft ons doen afdwalen behalve de misdadigers (neem daarom een vriend die jou steun geeft op de weg naar Allah).
Arapça tefsirler:
فَمَا لَنَا مِن شَٰفِعِينَ
100. Nu hebben wij geen bemiddelaars,
Arapça tefsirler:
وَلَا صَدِيقٍ حَمِيمٖ
101. Noch een naaste vriend.
Arapça tefsirler:
فَلَوۡ أَنَّ لَنَا كَرَّةٗ فَنَكُونَ مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
102. (Helaas!) Als wij slechts een kans hadden om terug te keren, zullen wij zeker onder de gelovigen zijn!
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
103. Waarlijk, hierin is zeker een teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
104. En waarlijk, jouw Heer! Hij is waarlijk de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
كَذَّبَتۡ قَوۡمُ نُوحٍ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
105. Het volk van Noeh verloochende de Boodschappers.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لَهُمۡ أَخُوهُمۡ نُوحٌ أَلَا تَتَّقُونَ
106. Toen hun broeder Noeh tegen hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?
Arapça tefsirler:
إِنِّي لَكُمۡ رَسُولٌ أَمِينٞ
107. Ik ben voor jullie een betrouwbare boodschapper.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
108. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَسۡـَٔلُكُمۡ عَلَيۡهِ مِنۡ أَجۡرٍۖ إِنۡ أَجۡرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
109. Ik vraag jullie hiervoor geen beloning, mijn beloning is slechts van de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
110. (Onderhoud jullie verplichting tot Allah), vrees Hem en gehoorzaam mij.”
Arapça tefsirler:
۞ قَالُوٓاْ أَنُؤۡمِنُ لَكَ وَٱتَّبَعَكَ ٱلۡأَرۡذَلُونَ
111. Zij zeiden: “Zullen wij jou geloven terwijl de laagste mensen jou volgen?”
Arapça tefsirler:
قَالَ وَمَا عِلۡمِي بِمَا كَانُواْ يَعۡمَلُونَ
112. Hij zei: “En wat voor kennis heb ik over dat wat zij deden?”
Arapça tefsirler:
إِنۡ حِسَابُهُمۡ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّيۖ لَوۡ تَشۡعُرُونَ
113. Hun verrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie dat (maar) wisten.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَنَا۠ بِطَارِدِ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
114. En ik ben niet van plan de gelovigen te verjagen.
Arapça tefsirler:
إِنۡ أَنَا۠ إِلَّا نَذِيرٞ مُّبِينٞ
115. Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.”
Arapça tefsirler:
قَالُواْ لَئِن لَّمۡ تَنتَهِ يَٰنُوحُ لَتَكُونَنَّ مِنَ ٱلۡمَرۡجُومِينَ
116. Zij zeiden: “Als jij niet stopt, Noeh. Dan zou je je zeker onder degenen die gestenigd zijn, bevinden.”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبِّ إِنَّ قَوۡمِي كَذَّبُونِ
117. Hij zei: “Mijn Heer! Waarlijk, mijn volk heeft mij verloochend.
Arapça tefsirler:
فَٱفۡتَحۡ بَيۡنِي وَبَيۡنَهُمۡ فَتۡحٗا وَنَجِّنِي وَمَن مَّعِيَ مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
118. Oordeelt U daarom tussen hen en mij en red mij en degenen van de gelovigen die met mij zijn.”
Arapça tefsirler:
فَأَنجَيۡنَٰهُ وَمَن مَّعَهُۥ فِي ٱلۡفُلۡكِ ٱلۡمَشۡحُونِ
119. Vervolgens redden wij hem en degenen die bij hem waren in een volgeladen schip.
Arapça tefsirler:
ثُمَّ أَغۡرَقۡنَا بَعۡدُ ٱلۡبَاقِينَ
120. Toen verdronken Wij de anderen nadat degenen die achter bleven gered waren.
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
121. Waarlijk, hierin is zeker een teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
122. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
كَذَّبَتۡ عَادٌ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
123. Het volk van ‘Ad verloochende de boodschappers.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لَهُمۡ أَخُوهُمۡ هُودٌ أَلَا تَتَّقُونَ
124. Toen hun broeder Hoed tegen hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?”
Arapça tefsirler:
إِنِّي لَكُمۡ رَسُولٌ أَمِينٞ
125. Waarlijk, ik ben een betrouwbare boodschapper voor jullie.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
126. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَسۡـَٔلُكُمۡ عَلَيۡهِ مِنۡ أَجۡرٍۖ إِنۡ أَجۡرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
127. Ik vraag van jullie geen beloning voor. Mijn beloning is slechts van de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
أَتَبۡنُونَ بِكُلِّ رِيعٍ ءَايَةٗ تَعۡبَثُونَ
128. Bouwen jullie op elke hoge plaats paleizen zonder doel?
Arapça tefsirler:
وَتَتَّخِذُونَ مَصَانِعَ لَعَلَّكُمۡ تَخۡلُدُونَ
129. En nemen jullie voor jullie zelf paleizen alsof jullie daar voor altijd in zullen wonen.
Arapça tefsirler:
وَإِذَا بَطَشۡتُم بَطَشۡتُمۡ جَبَّارِينَ
130. En als jullie grijpen, grijpen jullie als tirannen?
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
131. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَٱتَّقُواْ ٱلَّذِيٓ أَمَدَّكُم بِمَا تَعۡلَمُونَ
132. vrees degene Die jullie geholpen heeft met alle (goede zaken) die jullie kennen.
Arapça tefsirler:
أَمَدَّكُم بِأَنۡعَٰمٖ وَبَنِينَ
133. Hij heeft jullie versterkt met vee en kinderen (waarom dan ondankbaar?).
Arapça tefsirler:
وَجَنَّٰتٖ وَعُيُونٍ
134. En tuinen en bronnen.
Arapça tefsirler:
إِنِّيٓ أَخَافُ عَلَيۡكُمۡ عَذَابَ يَوۡمٍ عَظِيمٖ
135. Waarlijk, ik vrees voor jullie voor de bestraffing van een Grote Dag.”
Arapça tefsirler:
قَالُواْ سَوَآءٌ عَلَيۡنَآ أَوَعَظۡتَ أَمۡ لَمۡ تَكُن مِّنَ ٱلۡوَٰعِظِينَ
136. Zij zeiden: “Het maakt ons niet uit of jij preekt of niet tot degenen die preken behoort.
Arapça tefsirler:
إِنۡ هَٰذَآ إِلَّا خُلُقُ ٱلۡأَوَّلِينَ
137. Dit is niets anders dan de gewoonte van de ouderen van vroeger. [1]
[1] Dit soort uitspraken worden nog steeds gedaan. Een voorbeeld hiervan is dat er wordt gezegd dat de hidjaab niet verplicht is voor de vrouw, maar een gewoonte van vroeger is. Men dient uit te kijken voor deze afdwaling.
Arapça tefsirler:
وَمَا نَحۡنُ بِمُعَذَّبِينَ
138. En wij zullen niet gestraft worden.”
Arapça tefsirler:
فَكَذَّبُوهُ فَأَهۡلَكۡنَٰهُمۡۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
139. Dus verloochenden zij hem en Wij vernietigenden hen. Waarlijk! Hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
140. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
كَذَّبَتۡ ثَمُودُ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
141. (Het volk van) Thamoed verloochenden de Boodschappers.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لَهُمۡ أَخُوهُمۡ صَٰلِحٌ أَلَا تَتَّقُونَ
142. Toen hun broeder Saleh tot hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?”
Arapça tefsirler:
إِنِّي لَكُمۡ رَسُولٌ أَمِينٞ
143. Ik ben een betrouwbare boodschapper voor jullie.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
144. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَسۡـَٔلُكُمۡ عَلَيۡهِ مِنۡ أَجۡرٍۖ إِنۡ أَجۡرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
145. Ik vraag van jullie geen beloning voor, mijn beloning is slechts van de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
أَتُتۡرَكُونَ فِي مَا هَٰهُنَآ ءَامِنِينَ
146. Zijn jullie niet veilig achtergelaten met wat jullie hier hebben?
Arapça tefsirler:
فِي جَنَّٰتٖ وَعُيُونٖ
147. In tuinen en bronnen
Arapça tefsirler:
وَزُرُوعٖ وَنَخۡلٖ طَلۡعُهَا هَضِيمٞ
148. En korenvelden en dadelpalmen met zachte bloeikolf.
Arapça tefsirler:
وَتَنۡحِتُونَ مِنَ ٱلۡجِبَالِ بُيُوتٗا فَٰرِهِينَ
149. En jullie hakken met grote vaardigheid huizen uit bergen.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
150. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَلَا تُطِيعُوٓاْ أَمۡرَ ٱلۡمُسۡرِفِينَ
151. En volg niet het bevel van de buitensporigen.
Arapça tefsirler:
ٱلَّذِينَ يُفۡسِدُونَ فِي ٱلۡأَرۡضِ وَلَا يُصۡلِحُونَ
152. Die verderf in het land veroorzaken en het niet herstellen.”
Arapça tefsirler:
قَالُوٓاْ إِنَّمَآ أَنتَ مِنَ ٱلۡمُسَحَّرِينَ
153. Zij zeiden: “Jij ben slechts één die behekst is!
Arapça tefsirler:
مَآ أَنتَ إِلَّا بَشَرٞ مِّثۡلُنَا فَأۡتِ بِـَٔايَةٍ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ
154. Jij bent niets anders dan een mens zoals wij. Geef ons dan een teken als je tot de waarachtige behoort.”
Arapça tefsirler:
قَالَ هَٰذِهِۦ نَاقَةٞ لَّهَا شِرۡبٞ وَلَكُمۡ شِرۡبُ يَوۡمٖ مَّعۡلُومٖ
155. Hij zei: “Hier is een kamelin; zij heeft het recht om (water) te drinken, en jullie hebben het recht om (water) te drinken, (ieder) op een dag die bekend is.
Arapça tefsirler:
وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوٓءٖ فَيَأۡخُذَكُمۡ عَذَابُ يَوۡمٍ عَظِيمٖ
156. Raak haar niet aan om haar te kwetsen opdat jullie niet door de bestraffing op de Grote Dag gegrepen worden.”
Arapça tefsirler:
فَعَقَرُوهَا فَأَصۡبَحُواْ نَٰدِمِينَ
157. Maar zij slachtten haar en toen kregen zij spijt (door de straf die daardoor kwam).
Arapça tefsirler:
فَأَخَذَهُمُ ٱلۡعَذَابُۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
158. Dus de bestraffing kwam over hen. Waarlijk, hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
159. En waarlijk! Jouw Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
كَذَّبَتۡ قَوۡمُ لُوطٍ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
160. Het volk van Loet verloochende de boodschappers.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لَهُمۡ أَخُوهُمۡ لُوطٌ أَلَا تَتَّقُونَ
161. Toen hun broeder Loet tegen hen zei: “Vrezen jullie Allah dan niet?
Arapça tefsirler:
إِنِّي لَكُمۡ رَسُولٌ أَمِينٞ
162. Waarlijk! Ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
163. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَسۡـَٔلُكُمۡ عَلَيۡهِ مِنۡ أَجۡرٍۖ إِنۡ أَجۡرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
164. Ik vraag jullie hier geen beloning voor, mijn beloning is slecht bij de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
أَتَأۡتُونَ ٱلذُّكۡرَانَ مِنَ ٱلۡعَٰلَمِينَ
165. Benaderen jullie de mannen van de werelden [1].
[1]door het hebben van overspel maar dan door mannen met elkaar.
Arapça tefsirler:
وَتَذَرُونَ مَا خَلَقَ لَكُمۡ رَبُّكُم مِّنۡ أَزۡوَٰجِكُمۚ بَلۡ أَنتُمۡ قَوۡمٌ عَادُونَ
166. En laten jullie degenen die Allah voor jullie als echtgenotes geschapen heeft (links liggen)? Welnee, jullie zijn een overtredend volk!"
Arapça tefsirler:
قَالُواْ لَئِن لَّمۡ تَنتَهِ يَٰلُوطُ لَتَكُونَنَّ مِنَ ٱلۡمُخۡرَجِينَ
167. Zij zeiden: “Als je niet stopt, O Loet! Waarlijk, dan zul jij zeker behoren tot één van degenen die verdreven zullen worden!”
Arapça tefsirler:
قَالَ إِنِّي لِعَمَلِكُم مِّنَ ٱلۡقَالِينَ
168. Hij zei: “Ik ben zeker één van degenen die jullie (kwade) daad van (sodomie) verwerpt.
Arapça tefsirler:
رَبِّ نَجِّنِي وَأَهۡلِي مِمَّا يَعۡمَلُونَ
169. Mijn Heer! Red mij en mijn familie tegen wat zij doen.”
Arapça tefsirler:
فَنَجَّيۡنَٰهُ وَأَهۡلَهُۥٓ أَجۡمَعِينَ
170. Dus redden Wij hem en zijn familie, allen, -
Arapça tefsirler:
إِلَّا عَجُوزٗا فِي ٱلۡغَٰبِرِينَ
171. Behalve een oude vrouw (de vrouw van Loet) onder degenen die achterbleven.
Arapça tefsirler:
ثُمَّ دَمَّرۡنَا ٱلۡأٓخَرِينَ
172. Hierna vernietigden Wij de anderen.
Arapça tefsirler:
وَأَمۡطَرۡنَا عَلَيۡهِم مَّطَرٗاۖ فَسَآءَ مَطَرُ ٱلۡمُنذَرِينَ
173. En Wij lieten op hen een regen vallen (van stenen). En hoe kwaad was de regen van degenen die gewaarschuwd waren.
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
174. Waarlijk, hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
175. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
كَذَّبَ أَصۡحَٰبُ لۡـَٔيۡكَةِ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
176. De bewoners van Al-Aiyka verloochenden hun boodschappers.
Arapça tefsirler:
إِذۡ قَالَ لَهُمۡ شُعَيۡبٌ أَلَا تَتَّقُونَ
177. Toen Shoe’aib tegen hen zei: “Zullen jullie Allah dan niet vrezen?
Arapça tefsirler:
إِنِّي لَكُمۡ رَسُولٌ أَمِينٞ
178. Ik ben voor jullie een betrouwbare boodschapper.
Arapça tefsirler:
فَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ
179. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij.
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَسۡـَٔلُكُمۡ عَلَيۡهِ مِنۡ أَجۡرٍۖ إِنۡ أَجۡرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
180. Ik vraag jullie hier geen beloning voor, mijn beloning is slecht bij de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
۞ أَوۡفُواْ ٱلۡكَيۡلَ وَلَا تَكُونُواْ مِنَ ٱلۡمُخۡسِرِينَ
181. Geef het volle maat en veroorzaak geen vermindering.
Arapça tefsirler:
وَزِنُواْ بِٱلۡقِسۡطَاسِ ٱلۡمُسۡتَقِيمِ
182. En weeg met een goede en eerlijke weegschaal.
Arapça tefsirler:
وَلَا تَبۡخَسُواْ ٱلنَّاسَ أَشۡيَآءَهُمۡ وَلَا تَعۡثَوۡاْ فِي ٱلۡأَرۡضِ مُفۡسِدِينَ
183. Bedrieg de mensen niet door hun zaken te verminderen, noch doe kwaad, veroorzaak corruptie en ellende in het land.
Arapça tefsirler:
وَٱتَّقُواْ ٱلَّذِي خَلَقَكُمۡ وَٱلۡجِبِلَّةَ ٱلۡأَوَّلِينَ
184. En vrees Hem Die jullie geschapen heeft en de generaties van voorheen.”
Arapça tefsirler:
قَالُوٓاْ إِنَّمَآ أَنتَ مِنَ ٱلۡمُسَحَّرِينَ
185. Zij zeiden: “Jij bent slechts één van de beheksten!
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَنتَ إِلَّا بَشَرٞ مِّثۡلُنَا وَإِن نَّظُنُّكَ لَمِنَ ٱلۡكَٰذِبِينَ
186. Jij bent slechts een mens zoals wij en waarlijk, wij denken dat jij één van de leugenaars bent!
Arapça tefsirler:
فَأَسۡقِطۡ عَلَيۡنَا كِسَفٗا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ
187. Laat dus een stuk van de hemel op ons vallen als je tot de waarachtigen behoort!”
Arapça tefsirler:
قَالَ رَبِّيٓ أَعۡلَمُ بِمَا تَعۡمَلُونَ
188. Hij zei: “Mijn Heer is Alwetend over wat jullie doen.”
Arapça tefsirler:
فَكَذَّبُوهُ فَأَخَذَهُمۡ عَذَابُ يَوۡمِ ٱلظُّلَّةِۚ إِنَّهُۥ كَانَ عَذَابَ يَوۡمٍ عَظِيمٍ
189. Maar zij verloochenden hem, dus de bestraffing van de dag van de schaduw greep hen, voorwaar dat was de bestraffing van een geweldige dag.
Arapça tefsirler:
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَةٗۖ وَمَا كَانَ أَكۡثَرُهُم مُّؤۡمِنِينَ
190. Waarlijk hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ
191. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّهُۥ لَتَنزِيلُ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
192. En waarlijk, dit is een openbaring van de Heer van de werelden.
Arapça tefsirler:
نَزَلَ بِهِ ٱلرُّوحُ ٱلۡأَمِينُ
193. Waarmee de betrouwbare ziel (Djibriel) neerdaalde.
Arapça tefsirler:
عَلَىٰ قَلۡبِكَ لِتَكُونَ مِنَ ٱلۡمُنذِرِينَ
194. Op jouw hart, dat je één van de waarschuwers moge zijn [1].
[1]dus als de Koran het hart niet bereikt zal er dus ook geen effect zijn, vandaar is het verplicht om kennis op te blijven doen zodat het hart ermee bereikt wordt, daarbij hoort ook het Arabische taal.
Arapça tefsirler:
بِلِسَانٍ عَرَبِيّٖ مُّبِينٖ
195. In de duidelijke Arabische taal.
Arapça tefsirler:
وَإِنَّهُۥ لَفِي زُبُرِ ٱلۡأَوَّلِينَ
196. En waarlijk, het is (aangekondigd) in de Boeken van vroegere volkeren.
Arapça tefsirler:
أَوَلَمۡ يَكُن لَّهُمۡ ءَايَةً أَن يَعۡلَمَهُۥ عُلَمَٰٓؤُاْ بَنِيٓ إِسۡرَٰٓءِيلَ
197. Is het geen teken voor hen dat de geleerden van de Kinderen van Israël het als (waarheid) kenden?
Arapça tefsirler:
وَلَوۡ نَزَّلۡنَٰهُ عَلَىٰ بَعۡضِ ٱلۡأَعۡجَمِينَ
198. En als Wij het hadden geopenbaard aan één van de niet-Arabieren,
Arapça tefsirler:
فَقَرَأَهُۥ عَلَيۡهِم مَّا كَانُواْ بِهِۦ مُؤۡمِنِينَ
199. En hij had het voor hen gereciteerd, dan zouden zij het niet geloofd hebben.
Arapça tefsirler:
كَذَٰلِكَ سَلَكۡنَٰهُ فِي قُلُوبِ ٱلۡمُجۡرِمِينَ
200. En zo hebben Wij ervoor gezorgd dat het (ongeloof) de harten van de misdadigers binnentrad [1].
[1]omdat zij hun harten niet reinigen door middel van kennis vergaren en erna handelen daardoor wordt duisternis in het hart vermeerderd.
Arapça tefsirler:
لَا يُؤۡمِنُونَ بِهِۦ حَتَّىٰ يَرَوُاْ ٱلۡعَذَابَ ٱلۡأَلِيمَ
201. Zij zullen er niet in geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien.
Arapça tefsirler:
فَيَأۡتِيَهُم بَغۡتَةٗ وَهُمۡ لَا يَشۡعُرُونَ
202. Het zal plotseling tot hen komen, terwijl zij het niet beseffen.
Arapça tefsirler:
فَيَقُولُواْ هَلۡ نَحۡنُ مُنظَرُونَ
203. Dan zullen zij zeggen: “Kunnen wij uitstel krijgen?”
Arapça tefsirler:
أَفَبِعَذَابِنَا يَسۡتَعۡجِلُونَ
204. Zouden zij dan wensen dat Onze Bestraffing bespoedigd werd?
Arapça tefsirler:
أَفَرَءَيۡتَ إِن مَّتَّعۡنَٰهُمۡ سِنِينَ
205. Zien jullie het dan niet als Wij hen nog jaren laten genieten,
Arapça tefsirler:
ثُمَّ جَآءَهُم مَّا كَانُواْ يُوعَدُونَ
206. En daarna komt tot hen die (bestraffing) die hen beloofd was!
Arapça tefsirler:
مَآ أَغۡنَىٰ عَنۡهُم مَّا كَانُواْ يُمَتَّعُونَ
207. Alles waarvan zij genoten zal voor hen niet nuttig zijn (het zal hun niet redden).
Arapça tefsirler:
وَمَآ أَهۡلَكۡنَا مِن قَرۡيَةٍ إِلَّا لَهَا مُنذِرُونَ
208. En nooit hebben Wij een stad vernietigd zonder dat er waarschuwers waren –
Arapça tefsirler:
ذِكۡرَىٰ وَمَا كُنَّا ظَٰلِمِينَ
209. Door een herinnering, en nooit waren Wij onrechtvaardig.
Arapça tefsirler:
وَمَا تَنَزَّلَتۡ بِهِ ٱلشَّيَٰطِينُ
210. En het zijn niet de duivels die het (de Koran) hebben neergedaald.
Arapça tefsirler:
وَمَا يَنۢبَغِي لَهُمۡ وَمَا يَسۡتَطِيعُونَ
211. Het zou hen (trouwens) niet passen, noch zouden zij daartoe in staat zijn.
Arapça tefsirler:
إِنَّهُمۡ عَنِ ٱلسَّمۡعِ لَمَعۡزُولُونَ
212. Voorwaar, het afluisteren van (de engelen) hun woorden was uitgesloten (d.m.v. vlammende sterren).
Arapça tefsirler:
فَلَا تَدۡعُ مَعَ ٱللَّهِ إِلَٰهًا ءَاخَرَ فَتَكُونَ مِنَ ٱلۡمُعَذَّبِينَ
213. Aanroep dus niet bij Allah een andere god omdat je tot degene zal behoren die een bestraffing zullen krijgen.
Arapça tefsirler:
وَأَنذِرۡ عَشِيرَتَكَ ٱلۡأَقۡرَبِينَ
214. En waarschuw je naaste verwanten.
Arapça tefsirler:
وَٱخۡفِضۡ جَنَاحَكَ لِمَنِ ٱتَّبَعَكَ مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
215. En verlaag je vleugens (wees nederig) voor de gelovigen die jou volgen.
Arapça tefsirler:
فَإِنۡ عَصَوۡكَ فَقُلۡ إِنِّي بَرِيٓءٞ مِّمَّا تَعۡمَلُونَ
216. En als zij jou niet gehoorzamen zeg: “Ik distantieer mij van wat jullie doen (als wij de Soennah als een spelletje zien dan zal de Profeet zich van ons distantieren, dus geen voorspraak op de dag des oordeels!)."
Arapça tefsirler:
وَتَوَكَّلۡ عَلَى ٱلۡعَزِيزِ ٱلرَّحِيمِ
217. En leg je vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle, -
Arapça tefsirler:
ٱلَّذِي يَرَىٰكَ حِينَ تَقُومُ
218. Degene die jou ziet wanneer je opstaat (voor het nachtgebed, dit is zeer belangrijk, ook al is het maar één keer per week).
Arapça tefsirler:
وَتَقَلُّبَكَ فِي ٱلسَّٰجِدِينَ
219. En jullie bewegingen onder degenen die neerknielen.
Arapça tefsirler:
إِنَّهُۥ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلۡعَلِيمُ
220. Voorwaar! Hij, alleen Hij, is de Alhorende, de Alwetende.
Arapça tefsirler:
هَلۡ أُنَبِّئُكُمۡ عَلَىٰ مَن تَنَزَّلُ ٱلشَّيَٰطِينُ
221. Zal ik jullie vertellen op wie de duivels neerdalen?
Arapça tefsirler:
تَنَزَّلُ عَلَىٰ كُلِّ أَفَّاكٍ أَثِيمٖ
222. Zij dalen neer op elke leugenaar en zondig persoon.
Arapça tefsirler:
يُلۡقُونَ ٱلسَّمۡعَ وَأَكۡثَرُهُمۡ كَٰذِبُونَ
223. Die gehoor geeft, en de meesten van hen zijn leugenaars.
Arapça tefsirler:
وَٱلشُّعَرَآءُ يَتَّبِعُهُمُ ٱلۡغَاوُۥنَ
224. En de dichters, de dwalenden volgen hen,
Arapça tefsirler:
أَلَمۡ تَرَ أَنَّهُمۡ فِي كُلِّ وَادٖ يَهِيمُونَ
225. Zie je dan niet dat zij in iedere vallei over ieder onderwerp spreken in hun gedichten? –
Arapça tefsirler:
وَأَنَّهُمۡ يَقُولُونَ مَا لَا يَفۡعَلُونَ
226. En dat zij zeggen wat zij niet doen.
Arapça tefsirler:
إِلَّا ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ وَذَكَرُواْ ٱللَّهَ كَثِيرٗا وَٱنتَصَرُواْ مِنۢ بَعۡدِ مَا ظُلِمُواْۗ وَسَيَعۡلَمُ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوٓاْ أَيَّ مُنقَلَبٖ يَنقَلِبُونَ
227. Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah veelvuldig gedenken. En zij die het goed maken na het plegen van onrecht. En betreft de onrechtpleger (die geen eerlijk berouw tonen) zullen er gauw achter komen tot welke plaats hun (uiteindelijke) terugkeer zal zijn.
Arapça tefsirler:
 
Anlam tercümesi Sure: Sûratu'ş-Şuarâ'
Surelerin fihristi Sayfa numarası
 
Kur'an-ı Kerim meal tercümesi - الترجمة الهولندية - Mealler fihristi

ترجمة معاني القرآن الكريم إلى اللغة الهولندية، للمركز الإسلامي الهولندي. جار العمل عليها.

Kapat