ಅರ್ಥಗಳ ಅನುವಾದ ಅಧ್ಯಾಯ ಅಲ್- ಅಅ್ ರಾಫ್ - ಡಚ್ ಅನುವಾದ - ರುವ್ವಾದ್ ಭಾಷಾಂತರ ಕೇಂದ್ರ - ಪುಟ ಸಂಖ್ಯೆ 151 - ಪವಿತ್ರ ಕುರ್‌ಆನ್ ವಿಶ್ವಕೋಶ

el-Araf

ಶ್ಲೋಕ: 1

الٓمٓصٓ

1. Alif, Lam, Miem, Sad.^[1]

[1] Bekijk de voetnoten van vers 1 van Soera Al-Baqarah.

ಶ್ಲೋಕ: 2

كِتَٰبٌ أُنزِلَ إِلَيۡكَ فَلَا يَكُن فِي صَدۡرِكَ حَرَجٞ مِّنۡهُ لِتُنذِرَ بِهِۦ وَذِكۡرَىٰ لِلۡمُؤۡمِنِينَ

2. (Dit is het) boek dat aan jou neer is gezonden, laat je borst zich daarvoor niet vernauwen. Het boek is een waarschuwing en een herinnering voor de gelovigen.

ಶ್ಲೋಕ: 3

ٱتَّبِعُواْ مَآ أُنزِلَ إِلَيۡكُم مِّن رَّبِّكُمۡ وَلَا تَتَّبِعُواْ مِن دُونِهِۦٓ أَوۡلِيَآءَۗ قَلِيلٗا مَّا تَذَكَّرُونَ

3. Volg wat door jullie Heer is neergezonden en volg geen bondgenoot die jullie beveelt deelgenoten in de aanbidding aan Allah toe te voegen. Weinig laten jullie zich vermanen!

ಶ್ಲೋಕ: 4

وَكَم مِّن قَرۡيَةٍ أَهۡلَكۡنَٰهَا فَجَآءَهَا بَأۡسُنَا بَيَٰتًا أَوۡ هُمۡ قَآئِلُونَ

4. En een groot aantal steden vernietigden Wij. Onze bestraffing kwam over hen heen gedurende de nacht, of terwijl zij hun middagslaap deden.

ಶ್ಲೋಕ: 5

فَمَا كَانَ دَعۡوَىٰهُمۡ إِذۡ جَآءَهُم بَأۡسُنَآ إِلَّآ أَن قَالُوٓاْ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ

5. Geen andere kreet dan de volgende slaakten zij toen Onze bestraffing over hen kwam: “Waarlijk, wij waren onrechtvaardigen.”

ಶ್ಲೋಕ: 6

فَلَنَسۡـَٔلَنَّ ٱلَّذِينَ أُرۡسِلَ إِلَيۡهِمۡ وَلَنَسۡـَٔلَنَّ ٱلۡمُرۡسَلِينَ

6. Dan zeker, zullen Wij die (mensen) ondervragen aan wie het was gestuurd en waarlijk, Wij zullen de boodschappers ondervragen.

ಶ್ಲೋಕ: 7

فَلَنَقُصَّنَّ عَلَيۡهِم بِعِلۡمٖۖ وَمَا كُنَّا غَآئِبِينَ

7. Dan zeker, Wij zullen hen (het hele verhaal) met kennis vertellen en Wij waren zeker niet afwezig.

ಶ್ಲೋಕ: 8

وَٱلۡوَزۡنُ يَوۡمَئِذٍ ٱلۡحَقُّۚ فَمَن ثَقُلَتۡ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُوْلَٰٓئِكَ هُمُ ٱلۡمُفۡلِحُونَ

8. En het afwegen (van de daden) op de Dag (van de Afrekening) zal de werkelijke (balans) aangeven. De (ware) overwinnaars zijn zij van wie de weegschaal (met hasanaat, goede daden) zwaarder (door)weegt.

ಶ್ಲೋಕ: 9

وَمَنۡ خَفَّتۡ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُوْلَٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ خَسِرُوٓاْ أَنفُسَهُم بِمَا كَانُواْ بِـَٔايَٰتِنَا يَظۡلِمُونَ

9. En zij die een lichte schaal hebben (door overwegende zondes), dat zijn de (ware) verliezers door hun eigen toedoen door hun ontkenning van Onze tekenen.

ಶ್ಲೋಕ: 10

وَلَقَدۡ مَكَّنَّٰكُمۡ فِي ٱلۡأَرۡضِ وَجَعَلۡنَا لَكُمۡ فِيهَا مَعَٰيِشَۗ قَلِيلٗا مَّا تَشۡكُرُونَ

10. En zeker, Wij gaven jullie gezag over de aarde en wezen voor jullie daarin levensonderhoud aan. Weinig is de dank die jullie geven.

ಶ್ಲೋಕ: 11

وَلَقَدۡ خَلَقۡنَٰكُمۡ ثُمَّ صَوَّرۡنَٰكُمۡ ثُمَّ قُلۡنَا لِلۡمَلَٰٓئِكَةِ ٱسۡجُدُواْ لِأٓدَمَ فَسَجَدُوٓاْ إِلَّآ إِبۡلِيسَ لَمۡ يَكُن مِّنَ ٱلسَّٰجِدِينَ

11. En zeker, Wij hebben jullie geschapen en hebben jullie vorm gegeven. Toen hebben Wij de engelen verteld: “Kniel neer voor Adam,” en zij knielden neer, behalve Iblies: hij weigerde om één van de knielenden te zijn.