අර්ථ කථනය පරිච්ඡේදය සූරා අල් ජින් - الترجمة الهولندية - පාරිශුද්ධ අල් කුර්ආනයේ විශ්ව කෝෂය

Soerat Al-Djinn (De Djinn)

වාක්‍යය: 1

قُلۡ أُوحِيَ إِلَيَّ أَنَّهُ ٱسۡتَمَعَ نَفَرٞ مِّنَ ٱلۡجِنِّ فَقَالُوٓاْ إِنَّا سَمِعۡنَا قُرۡءَانًا عَجَبٗا

1. (O Mohammed), zeg: “Er is aan mij geopenbaard dat een groep djinn (mee)luisterde.” En zij zeiden tegen hun mede-djinn :“Waarlijk! Wij hebben een wonderbaarlijke recitatie gehoord (tijdens het ochtendgebed)!

වාක්‍යය: 2

يَهۡدِيٓ إِلَى ٱلرُّشۡدِ فَـَٔامَنَّا بِهِۦۖ وَلَن نُّشۡرِكَ بِرَبِّنَآ أَحَدٗا

2. Zij (de recitatie) leidt naar het rechte pad en wij geloven daarin en (na deze dag) zullen wij nooit meer deelgenoten aan onze Heer toekennen.”

වාක්‍යය: 3

وَأَنَّهُۥ تَعَٰلَىٰ جَدُّ رَبِّنَا مَا ٱتَّخَذَ صَٰحِبَةٗ وَلَا وَلَدٗا

3. En verheven is de majesteit van onze Heer. Hij heeft zich geen vrouw genomen noch een zoon.

වාක්‍යය: 4

وَأَنَّهُۥ كَانَ يَقُولُ سَفِيهُنَا عَلَى ٱللَّهِ شَطَطٗا

4. En de dwazen onder ons zeggen over Allah wat verkeerd is en niet goed.

වාක්‍යය: 5

وَأَنَّا ظَنَنَّآ أَن لَّن تَقُولَ ٱلۡإِنسُ وَٱلۡجِنُّ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبٗا

5. En waarlijk, Wij dachten dat de mens en de djinns nooit een leugen over Allah zouden vertellen.

වාක්‍යය: 6

وَأَنَّهُۥ كَانَ رِجَالٞ مِّنَ ٱلۡإِنسِ يَعُوذُونَ بِرِجَالٖ مِّنَ ٱلۡجِنِّ فَزَادُوهُمۡ رَهَقٗا

6. En waarlijk, er waren mannen onder de mensheid die bescherming zochten bij de (mannelijke) djinn (uit vrees voor ongeluk tijdens hun reizen), maar zij deden hen enkel in zonde en ongeloof toenemen.

වාක්‍යය: 7

وَأَنَّهُمۡ ظَنُّواْ كَمَا ظَنَنتُمۡ أَن لَّن يَبۡعَثَ ٱللَّهُ أَحَدٗا

7. En zij dachten zoals jullie dachten, dat Allah geen boodschapper zou sturen.

වාක්‍යය: 8

وَأَنَّا لَمَسۡنَا ٱلسَّمَآءَ فَوَجَدۡنَٰهَا مُلِئَتۡ حَرَسٗا شَدِيدٗا وَشُهُبٗا

8. En wij hebben geprobeerd de hemel te bereiken (om af te luisteren), maar vonden haar gevuld met nauwlettende (poort)wachters, (die ons bekogelden met) vurige vlammen (algemeen bekend als ‘vallende sterren’).

වාක්‍යය: 9

وَأَنَّا كُنَّا نَقۡعُدُ مِنۡهَا مَقَٰعِدَ لِلسَّمۡعِۖ فَمَن يَسۡتَمِعِ ٱلۡأٓنَ يَجِدۡ لَهُۥ شِهَابٗا رَّصَدٗا

9. En waarlijk, wij verscholen ons daar op plaatsen om iets op te vangen(nieuws), maar iedereen die vanaf nu luistert zal (na de openbaring aan Mohammed) slechts een laaiende vlam naar zich toe gesmeten krijgen.

වාක්‍යය: 10

وَأَنَّا لَا نَدۡرِيٓ أَشَرٌّ أُرِيدَ بِمَن فِي ٱلۡأَرۡضِ أَمۡ أَرَادَ بِهِمۡ رَبُّهُمۡ رَشَدٗا

10. En wij weten niet of het kwaad voor degenen op aarde is voorbestemd of dat hun Heer hen op het rechte pad heeft voorbestemd (door deze verandering).

වාක්‍යය: 11

وَأَنَّا مِنَّا ٱلصَّٰلِحُونَ وَمِنَّا دُونَ ذَٰلِكَۖ كُنَّا طَرَآئِقَ قِدَدٗا

11. Er zijn sommigen onder ons die rechtgeleid zijn (na het horen van de Koran) en anderen weer niet. Wij waren groepen met uiteenlopende ambities (geloof of ongeloof).

වාක්‍යය: 12

وَأَنَّا ظَنَنَّآ أَن لَّن نُّعۡجِزَ ٱللَّهَ فِي ٱلۡأَرۡضِ وَلَن نُّعۡجِزَهُۥ هَرَبٗا

12. En wij wisten dat wij Allah niet op aarde kunnen ontsnappen noch kunnen wij door ontvluchting ontsnappen.

වාක්‍යය: 13

وَأَنَّا لَمَّا سَمِعۡنَا ٱلۡهُدَىٰٓ ءَامَنَّا بِهِۦۖ فَمَن يُؤۡمِنۢ بِرَبِّهِۦ فَلَا يَخَافُ بَخۡسٗا وَلَا رَهَقٗا

13. En voorwaar toen wij de leiding hadden gehoord (kennis opdoen is dus verplicht voor iedereen, jong of oud), geloofden wij daarin en iedereen die in Zijn Heer gelooft zal geen angst hebben noch een vermindering in de beloning van zijn goede daden noch een vermeerdering in de bestraffing van zijn zonden.

වාක්‍යය: 14

وَأَنَّا مِنَّا ٱلۡمُسۡلِمُونَ وَمِنَّا ٱلۡقَٰسِطُونَۖ فَمَنۡ أَسۡلَمَ فَأُوْلَٰٓئِكَ تَحَرَّوۡاْ رَشَدٗا

14. Sommigen onder ons zijn moslim, en weer anderen zijn ongelovige misdadigers. En iedereen die de Islam omhelst, heeft het rechte pad gekozen.

වාක්‍යය: 15

وَأَمَّا ٱلۡقَٰسِطُونَ فَكَانُواْ لِجَهَنَّمَ حَطَبٗا

15. En wat de ongelovige misdadigers betreft: (zij zullen) brandhout voor de hel (zijn)!

වාක්‍යය: 16

وَأَلَّوِ ٱسۡتَقَٰمُواْ عَلَى ٱلطَّرِيقَةِ لَأَسۡقَيۡنَٰهُم مَّآءً غَدَقٗا

16. Als zij in Allah hadden geloofd, en standvastigheid waren op het rechte pad, dan zouden Wij hen zeker overvloedig regen hebben gegeven.

වාක්‍යය: 17

لِّنَفۡتِنَهُمۡ فِيهِۚ وَمَن يُعۡرِضۡ عَن ذِكۡرِ رَبِّهِۦ يَسۡلُكۡهُ عَذَابٗا صَعَدٗا

17. Dat Wij hen daarmee beproeven (of zij dankbaar zullen blijven of niet). En ieder die zich van de vermaning van zijn Heer afkeert, Hij zal er voor zorgen dat hij een strenge bestraffing zal binnentreden.

වාක්‍යය: 18

وَأَنَّ ٱلۡمَسَٰجِدَ لِلَّهِ فَلَا تَدۡعُواْ مَعَ ٱللَّهِ أَحَدٗا

18. En de moskeeën zijn voor Allah, roep dus niemand tezamen met Allah aan! (daarom mag een graf nooit zijn in een moskee).

වාක්‍යය: 19

وَأَنَّهُۥ لَمَّا قَامَ عَبۡدُ ٱللَّهِ يَدۡعُوهُ كَادُواْ يَكُونُونَ عَلَيۡهِ لِبَدٗا

19. En toen de dienaar (de profeet Mohammed vrede zij met hem) van Allah opstond om Hem aan te roepen in het gebed, kwamen (de djinns) om hem heen en vormde een grote menigte alsof zij boven elkaar stonden, om de pracht van de Koran te beluisteren.

වාක්‍යය: 20

قُلۡ إِنَّمَآ أَدۡعُواْ رَبِّي وَلَآ أُشۡرِكُ بِهِۦٓ أَحَدٗا

20. Zeg: “Ik roep alleen mijn Heer aan en ik ken niemand als deelgenoot aan Hem toe.”

වාක්‍යය: 21

قُلۡ إِنِّي لَآ أَمۡلِكُ لَكُمۡ ضَرّٗا وَلَا رَشَدٗا

21. Zeg: “Het is niet in mijn (de profeet Mohammed vrede zij met hem) macht om jullie enig kwaad te doen noch om jullie tot het rechte pad te brengen.”

වාක්‍යය: 22

قُلۡ إِنِّي لَن يُجِيرَنِي مِنَ ٱللَّهِ أَحَدٞ وَلَنۡ أَجِدَ مِن دُونِهِۦ مُلۡتَحَدًا

22. Zeg: “Niemand kan mij voor Allah's bestraffing beschermen, noch vind ik een toevlucht behalve bij Hem."

වාක්‍යය: 23

إِلَّا بَلَٰغٗا مِّنَ ٱللَّهِ وَرِسَٰلَٰتِهِۦۚ وَمَن يَعۡصِ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُۥ فَإِنَّ لَهُۥ نَارَ جَهَنَّمَ خَٰلِدِينَ فِيهَآ أَبَدًا

23. (Voor mij is) niets dan de verkondiging en iedereen die ongehoorzaam is aan Allah en Zijn boodschapper, dan waarlijk voor hem is het hellevuur, hij zal daarin voor altijd verblijven.

වාක්‍යය: 24

حَتَّىٰٓ إِذَا رَأَوۡاْ مَا يُوعَدُونَ فَسَيَعۡلَمُونَ مَنۡ أَضۡعَفُ نَاصِرٗا وَأَقَلُّ عَدَدٗا

24. Tot zij datgene zien wat hen beloofd is, dan zullen zij weten wie er zwakker is met betrekking tot helpers en minder belangrijk met betrekking tot aantallen.

වාක්‍යය: 25

قُلۡ إِنۡ أَدۡرِيٓ أَقَرِيبٞ مَّا تُوعَدُونَ أَمۡ يَجۡعَلُ لَهُۥ رَبِّيٓ أَمَدًا

25. Zeg: “Ik weet niet of dat wat jullie beloofd is, nabij is of dat mijn Heer er een bepaalde termijn voor zal aanwijzen."

වාක්‍යය: 26

عَٰلِمُ ٱلۡغَيۡبِ فَلَا يُظۡهِرُ عَلَىٰ غَيۡبِهِۦٓ أَحَدًا

26. De Alwetende van het onwaarneembare die hij aan niemand kenbaar maakt.

වාක්‍යය: 27

إِلَّا مَنِ ٱرۡتَضَىٰ مِن رَّسُولٖ فَإِنَّهُۥ يَسۡلُكُ مِنۢ بَيۡنِ يَدَيۡهِ وَمِنۡ خَلۡفِهِۦ رَصَدٗا

27. Behalve aan een boodschapper die Hij heeft uitgekozen. En er is een groep (van profeten) die hem is voorgegaan, en een groep (van engelen) die achter hem aan marcheert (ter bescherming van de inhoud van de openbaringen).

වාක්‍යය: 28

لِّيَعۡلَمَ أَن قَدۡ أَبۡلَغُواْ رِسَٰلَٰتِ رَبِّهِمۡ وَأَحَاطَ بِمَا لَدَيۡهِمۡ وَأَحۡصَىٰ كُلَّ شَيۡءٍ عَدَدَۢا

28. Weet dat Hij (de boodschappers) onder Zijn hoede neemt, totdat Hij ziet dat zij de boodschap van hun Heer hebben verkondigd. En Hij omringt (met Zijn kennis) alles van wat er met hen (gaande) is. En berekent de aantallen van alle zaken.