Reikšmių vertimas Sūra Sūra Al-Kalam - Olandų k. vertimas - Kilniojo Korano enciklopedija

Soerat Al-Qalam (De Pen)

Aja (Korano eilutė): 1

نٓۚ وَٱلۡقَلَمِ وَمَا يَسۡطُرُونَ

1. Noen.^[1] Bij de pen en wat zij schrijven.

[1] Bekijk de voetnoten van vers 1 van Soera Al-Baqarah.

Aja (Korano eilutė): 2

مَآ أَنتَ بِنِعۡمَةِ رَبِّكَ بِمَجۡنُونٖ

2. Jij (o Mohammed) bent geen dwaas door de gunst van jouw Heer.

Aja (Korano eilutė): 3

وَإِنَّ لَكَ لَأَجۡرًا غَيۡرَ مَمۡنُونٖ

3. En waarlijk, voor jou zal een eindeloze beloning zijn.

Aja (Korano eilutė): 4

وَإِنَّكَ لَعَلَىٰ خُلُقٍ عَظِيمٖ

4. En waarlijk, jij (o Mohammed) hebt een uitmuntend karakter.

Aja (Korano eilutė): 5

فَسَتُبۡصِرُ وَيُبۡصِرُونَ

5. Jullie zullen het zien en zij zullen het zien.

Aja (Korano eilutė): 6

بِأَييِّكُمُ ٱلۡمَفۡتُونُ

6. Wie van jullie door gekte getroffen is.

Aja (Korano eilutė): 7

إِنَّ رَبَّكَ هُوَ أَعۡلَمُ بِمَن ضَلَّ عَن سَبِيلِهِۦ وَهُوَ أَعۡلَمُ بِٱلۡمُهۡتَدِينَ

7. Waarlijk, jouw Heer weet beter, wie van Zijn pad afdwaalt en Hij weet beter wie geleid is.

Aja (Korano eilutė): 8

فَلَا تُطِعِ ٱلۡمُكَذِّبِينَ

8. Gehoorzaam dus de ontkenners niet!

Aja (Korano eilutė): 9

وَدُّواْ لَوۡ تُدۡهِنُ فَيُدۡهِنُونَ

9. Zij willen dat jij compromissen sluit met hen daarom willen zij ook een compromis met jou sluiten.

Aja (Korano eilutė): 10

وَلَا تُطِعۡ كُلَّ حَلَّافٖ مَّهِينٍ

10. En gehoorzaam niet degenen die zweert en die vernederd is.

Aja (Korano eilutė): 11

هَمَّازٖ مَّشَّآءِۭ بِنَمِيمٖ

11. Een lasteraar, voortgaand met roddel,

Aja (Korano eilutė): 12

مَّنَّاعٖ لِّلۡخَيۡرِ مُعۡتَدٍ أَثِيمٍ

12. Het goede verhinderend, overtredend, zondig,

Aja (Korano eilutė): 13

عُتُلِّۭ بَعۡدَ ذَٰلِكَ زَنِيمٍ

13. Wreed – nochtans een bastaard

Aja (Korano eilutė): 14

أَن كَانَ ذَا مَالٖ وَبَنِينَ

14. Omdat hij weelde en kinderen had ^[1].

[1]Maar die gunsten brachten hem niet dichter tot Allah waardoor het een fitnah voor hem werd.

Aja (Korano eilutė): 15

إِذَا تُتۡلَىٰ عَلَيۡهِ ءَايَٰتُنَا قَالَ أَسَٰطِيرُ ٱلۡأَوَّلِينَ

15. Als Onze verzen voor hem gereciteerd worden, zegt hij: “Verhaaltjes van de ouderen!".

Aja (Korano eilutė): 16

سَنَسِمُهُۥ عَلَى ٱلۡخُرۡطُومِ

16. Wij zullen hem op de neus branden!

Aja (Korano eilutė): 17

إِنَّا بَلَوۡنَٰهُمۡ كَمَا بَلَوۡنَآ أَصۡحَٰبَ ٱلۡجَنَّةِ إِذۡ أَقۡسَمُواْ لَيَصۡرِمُنَّهَا مُصۡبِحِينَ

17. Waarlijk, Wij hebben hen beproefd zoals Wij de mensen van de tuin beproefd hebben wanneer zij zwoeren de vruchten van de (tuin) in de ochtend te plukken ^[1].

[1]Zodat zij niks meer hoefde te geven aan de armen, iets wat hun vader deed toen hij nog leefde.

Aja (Korano eilutė): 18

وَلَا يَسۡتَثۡنُونَ

18. Zonder: “Insha’ Allah” (als Allah het wil) te zeggen.

Aja (Korano eilutė): 19

فَطَافَ عَلَيۡهَا طَآئِفٞ مِّن رَّبِّكَ وَهُمۡ نَآئِمُونَ

19. Toen kwam er iets langs (de tuin) van jullie Heer in de nacht en verbrandde het terwijl zij sliepen.

Aja (Korano eilutė): 20

فَأَصۡبَحَتۡ كَٱلصَّرِيمِ

20. Zo werd de (tuin) zwart in de ochtend, zoals een pikdonkere nacht.

Aja (Korano eilutė): 21

فَتَنَادَوۡاْ مُصۡبِحِينَ

21. Toen riepen zij elkaar toen de ochtend aanbrak.

Aja (Korano eilutė): 22

أَنِ ٱغۡدُواْ عَلَىٰ حَرۡثِكُمۡ إِن كُنتُمۡ صَٰرِمِينَ

22. Zeggende: “Ga naar je akker in de ochtend, zodat je het fruit kan plukken.”

Aja (Korano eilutė): 23

فَٱنطَلَقُواْ وَهُمۡ يَتَخَٰفَتُونَ

23. Dus gingen zij op weg, op zachte geheime toon met elkaar sprekend (zeggende):

Aja (Korano eilutė): 24

أَن لَّا يَدۡخُلَنَّهَا ٱلۡيَوۡمَ عَلَيۡكُم مِّسۡكِينٞ

24. “Geen arme zal tot jullie komen tot vandaag”

Aja (Korano eilutė): 25

وَغَدَوۡاْ عَلَىٰ حَرۡدٖ قَٰدِرِينَ

25. En toen zij vastbesloten in de ochtend op weg gingen, denkend dat zij de macht hadden.

Aja (Korano eilutė): 26

فَلَمَّا رَأَوۡهَا قَالُوٓاْ إِنَّا لَضَآلُّونَ

26. Maar zodra zij (de tuin) zagen, zeiden zij: “Waarlijk, wij zijn afgedwaald.”

Aja (Korano eilutė): 27

بَلۡ نَحۡنُ مَحۡرُومُونَ

27. “Nee! Voorwaar wij zijn afgesneden van het goede (door onze onrecht)."

Aja (Korano eilutė): 28

قَالَ أَوۡسَطُهُمۡ أَلَمۡ أَقُل لَّكُمۡ لَوۡلَا تُسَبِّحُونَ

28. Eén onder hen zei: “Heb ik jullie niet gezegd, waarom zeggen jullie niet: als Allah het wil.”

Aja (Korano eilutė): 29

قَالُواْ سُبۡحَٰنَ رَبِّنَآ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ

29. Zij zeiden: “Glorie voor Onze Heer! Waarlijk wij zijn onrechtvaardig geweest.”

Aja (Korano eilutė): 30

فَأَقۡبَلَ بَعۡضُهُمۡ عَلَىٰ بَعۡضٖ يَتَلَٰوَمُونَ

30. Toen keerden zij zich tegen elkaar, elkaar beschuldigend.

Aja (Korano eilutė): 31

قَالُواْ يَٰوَيۡلَنَآ إِنَّا كُنَّا طَٰغِينَ

31. Zij zeiden: “Wee voor ons! Waarlijk, wij waren de overtreders.

Aja (Korano eilutė): 32

عَسَىٰ رَبُّنَآ أَن يُبۡدِلَنَا خَيۡرٗا مِّنۡهَآ إِنَّآ إِلَىٰ رَبِّنَا رَٰغِبُونَ

32. Wij hopen dat onze Heer ons in ruil een betere (tuin) geeft dan deze. Waarlijk, wij hopen op Allah.”

Aja (Korano eilutė): 33

كَذَٰلِكَ ٱلۡعَذَابُۖ وَلَعَذَابُ ٱلۡأٓخِرَةِ أَكۡبَرُۚ لَوۡ كَانُواْ يَعۡلَمُونَ

33. Zo is de bestraffing maar waarlijk, de bestraffing van het hiernamaals is groter, als zij dat maar wisten.

Aja (Korano eilutė): 34

إِنَّ لِلۡمُتَّقِينَ عِندَ رَبِّهِمۡ جَنَّٰتِ ٱلنَّعِيمِ

34. Waarlijk voor de godvrezenden zijn de tuinen der vreugde bij hun Heer.

Aja (Korano eilutė): 35

أَفَنَجۡعَلُ ٱلۡمُسۡلِمِينَ كَٱلۡمُجۡرِمِينَ

35. Zullen Wij dan de moslims als misdadigers behandelen?

Aja (Korano eilutė): 36

مَا لَكُمۡ كَيۡفَ تَحۡكُمُونَ

36. Wat scheelt jullie? Hoe oordelen jullie?

Aja (Korano eilutė): 37

أَمۡ لَكُمۡ كِتَٰبٞ فِيهِ تَدۡرُسُونَ

37. Of hebben jullie een boek waardoor jullie leren?

Aja (Korano eilutė): 38

إِنَّ لَكُمۡ فِيهِ لَمَا تَخَيَّرُونَ

38. Dat al jullie wensen beantwoord zullen worden?

Aja (Korano eilutė): 39

أَمۡ لَكُمۡ أَيۡمَٰنٌ عَلَيۡنَا بَٰلِغَةٌ إِلَىٰ يَوۡمِ ٱلۡقِيَٰمَةِ إِنَّ لَكُمۡ لَمَا تَحۡكُمُونَ

39. Of hebben jullie eden van Ons, die tot de dag der opstanding reiken, dat er voor jullie dat is wat jullie oordelen.

Aja (Korano eilutė): 40

سَلۡهُمۡ أَيُّهُم بِذَٰلِكَ زَعِيمٌ

40. Vraag hun wie van hen daar garant voor staat!

Aja (Korano eilutė): 41

أَمۡ لَهُمۡ شُرَكَآءُ فَلۡيَأۡتُواْ بِشُرَكَآئِهِمۡ إِن كَانُواْ صَٰدِقِينَ

41. Of hebben zij ‘deelgenoten’? Laat hen hun deelgenoten brengen als zij waarachtig zijn!

Aja (Korano eilutė): 42

يَوۡمَ يُكۡشَفُ عَن سَاقٖ وَيُدۡعَوۡنَ إِلَى ٱلسُّجُودِ فَلَا يَسۡتَطِيعُونَ

42. (Gedenk) de dag waarop de scheen bloot zal worden gelegd en zij zullen opgeroepen worden om te knielen maar zij zullen daartoe niet in staat zijn ^[1].

[1]Omdat hun harten en lichamen in deze wereld ook niet knielden wanneer het moest, denk aan de vijf gebeden op tijd.

Aja (Korano eilutė): 43

خَٰشِعَةً أَبۡصَٰرُهُمۡ تَرۡهَقُهُمۡ ذِلَّةٞۖ وَقَدۡ كَانُواْ يُدۡعَوۡنَ إِلَى ٱلسُّجُودِ وَهُمۡ سَٰلِمُونَ

43. Hun ogen zullen neergeworpen worden – vernedering zal hen bedekken; werden zij opgeroepen om te knielen toen zij goed en gezond waren.

Aja (Korano eilutė): 44

فَذَرۡنِي وَمَن يُكَذِّبُ بِهَٰذَا ٱلۡحَدِيثِۖ سَنَسۡتَدۡرِجُهُم مِّنۡ حَيۡثُ لَا يَعۡلَمُونَ

44. Laat Mij dus alleen met degenen die deze Koran verloochenden. Wij zullen hen geleidelijk aan bestraffen vanuit richtingen die zij niet kunnen waarnemen.

Aja (Korano eilutė): 45

وَأُمۡلِي لَهُمۡۚ إِنَّ كَيۡدِي مَتِينٌ

45. En Ik zal hun uitstel geven. Waarlijk Mijn plan is machtig.

Aja (Korano eilutė): 46

أَمۡ تَسۡـَٔلُهُمۡ أَجۡرٗا فَهُم مِّن مَّغۡرَمٖ مُّثۡقَلُونَ

46. Of is het dat jij van hen een loon vraagt, zodat zij zwaar gebukt onder de schuld gaan?

Aja (Korano eilutė): 47

أَمۡ عِندَهُمُ ٱلۡغَيۡبُ فَهُمۡ يَكۡتُبُونَ

47. Of dat de het onwaarneembare in hun handen is, zodat zij het op kunnen schrijven?

Aja (Korano eilutė): 48

فَٱصۡبِرۡ لِحُكۡمِ رَبِّكَ وَلَا تَكُن كَصَاحِبِ ٱلۡحُوتِ إِذۡ نَادَىٰ وَهُوَ مَكۡظُومٞ

48. Wees geduldig met het oordeel (zowel het Islamitische oordeel of het voorbeschikte oordeel) van jouw Heer, en wees niet zo als de metgezel van de vis (de profeet Yoenoes), - toen hij riep terwijl hij diep bedroefd was (de genezing van verdriet is jouw band met Allah versterken en veel je hart bij Allah luchten door het verrichten van smeekbede, dhikr en vrijwillige aanbiddingen).

Aja (Korano eilutė): 49

لَّوۡلَآ أَن تَدَٰرَكَهُۥ نِعۡمَةٞ مِّن رَّبِّهِۦ لَنُبِذَ بِٱلۡعَرَآءِ وَهُوَ مَذۡمُومٞ

49. Als de gunst van zijn Heer hem niet bereikt had, zou hij zeker, dus hij werd op de naakte kust geworpen; terwijl hij schuldig was.

Aja (Korano eilutė): 50

فَٱجۡتَبَٰهُ رَبُّهُۥ فَجَعَلَهُۥ مِنَ ٱلصَّٰلِحِينَ

50. Maar zijn Heer koos hem uit en maakte hem tot een rechtvaardige.

Aja (Korano eilutė): 51

وَإِن يَكَادُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَيُزۡلِقُونَكَ بِأَبۡصَٰرِهِمۡ لَمَّا سَمِعُواْ ٱلذِّكۡرَ وَيَقُولُونَ إِنَّهُۥ لَمَجۡنُونٞ

51. En waarlijk, degenen die ongelovig zijn zouden je bijna door hun blikken willen doden vanwege hun haat wanneer zij de overdenking horen en zeggen: “Waarlijk, hij is een gek!”

Aja (Korano eilutė): 52

وَمَا هُوَ إِلَّا ذِكۡرٞ لِّلۡعَٰلَمِينَ

52. Maar het is niets anders dan een vermaning voor allen van de werelden.