අර්ථ කථනය පරිච්ඡේදය සූරා අස්සාරියාත් - الترجمة الهولندية - පාරිශුද්ධ අල් කුර්ආනයේ විශ්ව කෝෂය

Soerat Az-Zaari'jaat (De Winden die Verspreiden)

වාක්‍යය: 1

وَٱلذَّٰرِيَٰتِ ذَرۡوٗا

1. Bij (de winden) die doen verspreiden;

වාක්‍යය: 2

فَٱلۡحَٰمِلَٰتِ وِقۡرٗا

2. En (de wolken) die een zwaar gewicht aan water dragen;

වාක්‍යය: 3

فَٱلۡجَٰرِيَٰتِ يُسۡرٗا

3. En (de schepen) die in gemak op zee drijven;

වාක්‍යය: 4

فَٱلۡمُقَسِّمَٰتِ أَمۡرًا

4. En bij de (engelen) die verdelen volgens Allah Zijn bevel.

වාක්‍යය: 5

إِنَّمَا تُوعَدُونَ لَصَادِقٞ

5. Waarlijk, dat wat jullie beloofd is gaat gebeuren!

වාක්‍යය: 6

وَإِنَّ ٱلدِّينَ لَوَٰقِعٞ

6. En waarlijk, de vergoeding (op de Dag des oordeels) zal zeker plaatsvinden.

වාක්‍යය: 7

وَٱلسَّمَآءِ ذَاتِ ٱلۡحُبُكِ

7. Bij de hemel vol in schoonheid.

වාක්‍යය: 8

إِنَّكُمۡ لَفِي قَوۡلٖ مُّخۡتَلِفٖ

8. Voorwaar, jullie hebben verschillende opvattingen (over de Koran).

වාක්‍යය: 9

يُؤۡفَكُ عَنۡهُ مَنۡ أُفِكَ

9. Afkeer van de Koran heeft degene die zelf afgekeerd is.

වාක්‍යය: 10

قُتِلَ ٱلۡخَرَّٰصُونَ

10. Vervloekt zijn de leugenaars.

වාක්‍යය: 11

ٱلَّذِينَ هُمۡ فِي غَمۡرَةٖ سَاهُونَ

11. Die onder een verdrinking van achteloosheid zijn.

වාක්‍යය: 12

يَسۡـَٔلُونَ أَيَّانَ يَوۡمُ ٱلدِّينِ

12. Zij vragen: “Wanneer zal de dag van de vergoeding zijn?”

වාක්‍යය: 13

يَوۡمَ هُمۡ عَلَى ٱلنَّارِ يُفۡتَنُونَ

13. (Het zal) een dag (zijn) waarop zij boven het vuur beproefd worden!

වාක්‍යය: 14

ذُوقُواْ فِتۡنَتَكُمۡ هَٰذَا ٱلَّذِي كُنتُم بِهِۦ تَسۡتَعۡجِلُونَ

14. “Proef jullie beproeving! Dit is wat jullie wilden bespoedigen!"

වාක්‍යය: 15

إِنَّ ٱلۡمُتَّقِينَ فِي جَنَّٰتٖ وَعُيُونٍ

15. Waarlijk, de godvrezenden zullen in het midden van de tuinen en de bronnen zijn.

වාක්‍යය: 16

ءَاخِذِينَ مَآ ءَاتَىٰهُمۡ رَبُّهُمۡۚ إِنَّهُمۡ كَانُواْ قَبۡلَ ذَٰلِكَ مُحۡسِنِينَ

16. Zich in de zaken verheugend die hun Heer hen gegeven heeft. Waarlijk, vroeger waren (tijdens hun leven) zij de weldoeners (zijn wij dat nu ook?).

වාක්‍යය: 17

كَانُواْ قَلِيلٗا مِّنَ ٱلَّيۡلِ مَا يَهۡجَعُونَ

17. Zij sliepen maar weinig tijdens de nacht (want het grootste deel daarvan brachten zij door in gebed al dobberend tussen liefde, vrees en hoop).

වාක්‍යය: 18

وَبِٱلۡأَسۡحَارِ هُمۡ يَسۡتَغۡفِرُونَ

18. En in de laatste uren van de nacht vragen zij Allah om vergiffenis (dus na het nachtgebed en vóór salat al-Fadjr, het nachtgebed mag ook kort zijn).

වාක්‍යය: 19

وَفِيٓ أَمۡوَٰلِهِمۡ حَقّٞ لِّلسَّآئِلِ وَٱلۡمَحۡرُومِ

19. En van hun bezittingen was er een rechtmatig aandeel voor de vragende armen en de armen die zich weerhielden van bedelarij.

වාක්‍යය: 20

وَفِي ٱلۡأَرۡضِ ءَايَٰتٞ لِّلۡمُوقِنِينَ

20. En op aarde zijn er tekenen voor degenen die een zeker geloof hebben.

වාක්‍යය: 21

وَفِيٓ أَنفُسِكُمۡۚ أَفَلَا تُبۡصِرُونَ

21. En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet!

වාක්‍යය: 22

وَفِي ٱلسَّمَآءِ رِزۡقُكُمۡ وَمَا تُوعَدُونَ

22. En in de hemel is jullie voorziening en dat wat jullie beloofd is.

වාක්‍යය: 23

فَوَرَبِّ ٱلسَّمَآءِ وَٱلۡأَرۡضِ إِنَّهُۥ لَحَقّٞ مِّثۡلَ مَآ أَنَّكُمۡ تَنطِقُونَ

23. Bij de Heer van de hemel en de aarde, het (de Koran) is de waarheid even als het de waarheid is dat jullie kunnen spreken.

වාක්‍යය: 24

هَلۡ أَتَىٰكَ حَدِيثُ ضَيۡفِ إِبۡرَٰهِيمَ ٱلۡمُكۡرَمِينَ

24. Heeft het verhaal van de edele gasten van Ibraahiem jullie bereikt?

වාක්‍යය: 25

إِذۡ دَخَلُواْ عَلَيۡهِ فَقَالُواْ سَلَٰمٗاۖ قَالَ سَلَٰمٞ قَوۡمٞ مُّنكَرُونَ

25. Toen zij tot hem kwamen en zeiden: “Vrede zij met jou!” Hij antwoordde: “Vrede zij met jullie” en zei: “Jullie zijn onbekende mensen voor mij.”

වාක්‍යය: 26

فَرَاغَ إِلَىٰٓ أَهۡلِهِۦ فَجَآءَ بِعِجۡلٖ سَمِينٖ

26. Toen keerde hij zich tot zijn huishouding, en bracht zo een flink kalf.

වාක්‍යය: 27

فَقَرَّبَهُۥٓ إِلَيۡهِمۡ قَالَ أَلَا تَأۡكُلُونَ

27. En plaatste het voor hen (zeggende): “Willen jullie niet eten?”

වාක්‍යය: 28

فَأَوۡجَسَ مِنۡهُمۡ خِيفَةٗۖ قَالُواْ لَا تَخَفۡۖ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَٰمٍ عَلِيمٖ

28. Toen werd hij bang voor hen (omdat engelen niet eten en drinken). Zij zeiden: “Vrees niet” En zij gaven hem het goede nieuws van (de geboorte van) een zoon die kennis zal hebben.

වාක්‍යය: 29

فَأَقۡبَلَتِ ٱمۡرَأَتُهُۥ فِي صَرَّةٖ فَصَكَّتۡ وَجۡهَهَا وَقَالَتۡ عَجُوزٌ عَقِيمٞ

29. Toen kwam zijn vrouw tevoorschijn met een luide stem, zij sloeg haar gezicht en zei: ”Ik ben een oude onvruchtbare vrouw!”

වාක්‍යය: 30

قَالُواْ كَذَٰلِكِ قَالَ رَبُّكِۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلۡحَكِيمُ ٱلۡعَلِيمُ

30. Zij zeiden: "Zo heeft jouw Heer bepaald. Waarlijk, Hij is de Alwijze, de Alwetende.”

වාක්‍යය: 31

۞ قَالَ فَمَا خَطۡبُكُمۡ أَيُّهَا ٱلۡمُرۡسَلُونَ

31. (Ibraahiem zei): “Met welk doel zijn jullie gekomen, o boodschappers?”

වාක්‍යය: 32

قَالُوٓاْ إِنَّآ أُرۡسِلۡنَآ إِلَىٰ قَوۡمٖ مُّجۡرِمِينَ

32. Zij zeiden: “Wij zijn tot een volk gestuurd dat misdadig is;

වාක්‍යය: 33

لِنُرۡسِلَ عَلَيۡهِمۡ حِجَارَةٗ مِّن طِينٖ

33. Om stenen van klei naar hen te sturen.”

වාක්‍යය: 34

مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلۡمُسۡرِفِينَ

34. Gekenmerkt door jullie Heer voor de overtreders.

වාක්‍යය: 35

فَأَخۡرَجۡنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ

35. Dus Wij hebben de gelovigen naar buiten (uit de stad) gebracht.

වාක්‍යය: 36

فَمَا وَجَدۡنَا فِيهَا غَيۡرَ بَيۡتٖ مِّنَ ٱلۡمُسۡلِمِينَ

36. Maar Wij vonden geen enkel huis van de gelovigen, behalve één (van Loet).

වාක්‍යය: 37

وَتَرَكۡنَا فِيهَآ ءَايَةٗ لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ ٱلۡعَذَابَ ٱلۡأَلِيمَ

37. En Wij hebben daar een teken achtergelaten voor degenen die een pijnlijke bestraffing vrezen.

වාක්‍යය: 38

وَفِي مُوسَىٰٓ إِذۡ أَرۡسَلۡنَٰهُ إِلَىٰ فِرۡعَوۡنَ بِسُلۡطَٰنٖ مُّبِينٖ

38. En bij Moesa. Toen Wij hem naar Farao stuurden met een duidelijk bewijs.

වාක්‍යය: 39

فَتَوَلَّىٰ بِرُكۡنِهِۦ وَقَالَ سَٰحِرٌ أَوۡ مَجۡنُونٞ

39. Maar (Farao) keerde zich af tezamen met zijn legers, en zei: “Een tovenaar of een dwaas.”

වාක්‍යය: 40

فَأَخَذۡنَٰهُ وَجُنُودَهُۥ فَنَبَذۡنَٰهُمۡ فِي ٱلۡيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٞ

40. Dus namen Wij hem en zijn leger, en gooiden hen in de zee terwijl hij schuldig was.

වාක්‍යය: 41

وَفِي عَادٍ إِذۡ أَرۡسَلۡنَا عَلَيۡهِمُ ٱلرِّيحَ ٱلۡعَقِيمَ

41. En bij de ‘Ad toen Wij naar hen een orkaan naar hen toezonden;

වාක්‍යය: 42

مَا تَذَرُ مِن شَيۡءٍ أَتَتۡ عَلَيۡهِ إِلَّا جَعَلَتۡهُ كَٱلرَّمِيمِ

42. En er was niets waar het (de wind) mee in aanraking kwam of het werd daardoor vernietigd.

වාක්‍යය: 43

وَفِي ثَمُودَ إِذۡ قِيلَ لَهُمۡ تَمَتَّعُواْ حَتَّىٰ حِينٖ

43. En bij de Thamoed toen hen verteld werd: “Vermaak jullie maar voor een bepaalde periode!”

වාක්‍යය: 44

فَعَتَوۡاْ عَنۡ أَمۡرِ رَبِّهِمۡ فَأَخَذَتۡهُمُ ٱلصَّٰعِقَةُ وَهُمۡ يَنظُرُونَ

44. Maar brutaal minachtten zij het bevel van hun Heer, dus de bliksemflits overmeesterde hen terwijl zij toekeken.

වාක්‍යය: 45

فَمَا ٱسۡتَطَٰعُواْ مِن قِيَامٖ وَمَا كَانُواْ مُنتَصِرِينَ

45. Toen waren zij niet in staat op te staan, noch konden zij zichzelf helpen.

වාක්‍යය: 46

وَقَوۡمَ نُوحٖ مِّن قَبۡلُۖ إِنَّهُمۡ كَانُواْ قَوۡمٗا فَٰسِقِينَ

46. (Zo was) het volk van Noeh vóór hen. Waarlijk, zij waren een volk dat verdorven was.

වාක්‍යය: 47

وَٱلسَّمَآءَ بَنَيۡنَٰهَا بِأَيۡيْدٖ وَإِنَّا لَمُوسِعُونَ

47. Met kracht hebben Wij de hemel gebouwd. Waarlijk, Wij zijn in staat om de omvangrijkheid en ruimte daarvan uit te breiden.

වාක්‍යය: 48

وَٱلۡأَرۡضَ فَرَشۡنَٰهَا فَنِعۡمَ ٱلۡمَٰهِدُونَ

48. En Wij hebben de aarde uitgespreid, wat een uitmuntende spreider zijn Wij!

වාක්‍යය: 49

وَمِن كُلِّ شَيۡءٍ خَلَقۡنَا زَوۡجَيۡنِ لَعَلَّكُمۡ تَذَكَّرُونَ

49. En alles hebben Wij in paren geschapen, dat jullie er lering uit zullen trekken.

වාක්‍යය: 50

فَفِرُّوٓاْ إِلَى ٱللَّهِۖ إِنِّي لَكُم مِّنۡهُ نَذِيرٞ مُّبِينٞ

50. Vlucht dus naar Allah (d.m.v. berouw, gehoorzaamheid en vermijding van zondes), (want) waarlijk, ik (Mohammed) ben (door) Hem naar jullie (gezonden) als een duidelijke waarschuwer (voor Zijn beangstigende bestraffing).

වාක්‍යය: 51

وَلَا تَجۡعَلُواْ مَعَ ٱللَّهِ إِلَٰهًا ءَاخَرَۖ إِنِّي لَكُم مِّنۡهُ نَذِيرٞ مُّبِينٞ

51. En (waag het niet) om eender welke andere god (in aanbidding) te verenigen met Allah. Voorzeker, ik ben voor jullie en op Zijn gezag een duidelijke waarschuwer.

වාක්‍යය: 52

كَذَٰلِكَ مَآ أَتَى ٱلَّذِينَ مِن قَبۡلِهِم مِّن رَّسُولٍ إِلَّا قَالُواْ سَاحِرٌ أَوۡ مَجۡنُونٌ

52. Zo ook kwam er geen boodschapper tot degenen voor hem of zij zeiden: “Een tovenaar of een dwaas!”

වාක්‍යය: 53

أَتَوَاصَوۡاْ بِهِۦۚ بَلۡ هُمۡ قَوۡمٞ طَاغُونَ

53. Hebben zij deze uitspraak overgeleverd aan elkaar? Nee, zij zijn zelf een volk dat de grenzen overtreedt!

වාක්‍යය: 54

فَتَوَلَّ عَنۡهُمۡ فَمَآ أَنتَ بِمَلُومٖ

54. Keer je dus af van hen, jou (o Mohammed) kan niets verweten worden.

වාක්‍යය: 55

وَذَكِّرۡ فَإِنَّ ٱلذِّكۡرَىٰ تَنفَعُ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ

55. En vermaan want waarlijk, de vermaning is tot voordeel voor de gelovigen.

වාක්‍යය: 56

وَمَا خَلَقۡتُ ٱلۡجِنَّ وَٱلۡإِنسَ إِلَّا لِيَعۡبُدُونِ

56. En Ik (Allah) heb de djinn en de mens slechts geschapen om (alléén) Mij te aanbidden (de Tawhied, datgene waartoe alle profeten hebben opgeroepen).

වාක්‍යය: 57

مَآ أُرِيدُ مِنۡهُم مِّن رِّزۡقٖ وَمَآ أُرِيدُ أَن يُطۡعِمُونِ

57. Ik zoek geen voorziening van hen noch vraag Ik hen om Mij te voeden.

වාක්‍යය: 58

إِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلرَّزَّاقُ ذُو ٱلۡقُوَّةِ ٱلۡمَتِينُ

58. Waarlijk, Allah is de Voorziener van alles. Eigenaar van de macht – de Allersterkste.

වාක්‍යය: 59

فَإِنَّ لِلَّذِينَ ظَلَمُواْ ذَنُوبٗا مِّثۡلَ ذَنُوبِ أَصۡحَٰبِهِمۡ فَلَا يَسۡتَعۡجِلُونِ

59. En waarlijk, degenen die onrecht plegen, hun deel van de bestraffing is gelijk aan de bestraffing zoals hun soortgenoten (die heengegaan zijn) laat hen daarom niet vragen om het te bespoedigen!

වාක්‍යය: 60

فَوَيۡلٞ لِّلَّذِينَ كَفَرُواْ مِن يَوۡمِهِمُ ٱلَّذِي يُوعَدُونَ

60. Wee dan de ongelovigen op die dag die hen beloofd is.